Ansingh, Maria Elisabeth Georgina (1875-1959)

 
English | Nederlands

ANSINGH, Maria Elisabeth Georgina vooral bekend als Lizzy Ansingh (geb. Utrecht 13- 3-1875 – gest. Amsterdam 14-12-1959), schilderes, illustratrice en schrijfster. Dochter van Edzard Willem Ansingh (1826-1910), apotheker, en Clara Theresa Schwartze (1848-1923). Lizzy Ansingh bleef ongehuwd.

Maria Elisabeth Georgina (Lizzy) werd geboren in Utrecht, als het oudste kind van een apothekersgezin. Ze had twee zussen en een broer: Aletta Anna Reiniera (Letje) (1878-1939), Thérèse, en John George (1877-1961). De vader, Edzard Willem Ansingh, was een uit Ruinen afkomstige apotheker van apostolische gezindte.  De moeder – in nagenoeg alle literatuur abusievelijk Clara Theresia (i.p.v. Theresa) genoemd – kwam uit een kunstzinnige familie. Lizzy’s grootvader was de schilder Johann Georg Schwartze (1814-1874), een van de oprichters van de kunstenaarssociëteit Arti et Amicitiae, en haar tantes van moeders kant waren bekende kunstenaressen. Lizzy groeide op in Amsterdam, waar haar ouders twee weken na haar geboorte een huis op de Prinsengracht, hoek Utrechtsestraat, hadden betrokken. Daar dreef vader Ansingh zijn goedlopende apotheek. Schuin aan de overkant, op Prinsengracht 1091, stond het ouderlijk huis van Lizzy’s moeder, waar grootmoeder Elisa Schwartze-Hermann (1822-1896) woonde met haar dochters Ida, de succesvolle portrettiste Thérèse (1851-1918) en de beeldhouwster Georgine (1854-1935), en haar zoon George Washington (1857-1909), die landschapschilder was. Lizzy’s tantes en oom dus.

Damesschilderklas

Geen enkele biografie maakt melding van een schoolopleiding: kreeg Lizzy wellicht huisonderwijs? Wat ze zeker wel thuis, of althans in familiekring, leerde was tekenen. In 1881, na de dood van haar tante Ida het jaar daarvoor, kreeg ze een eigen plek in het huis van haar tantes en grootmoeder en zo pendelde ze enige jaren tussen de beide zijden van de gracht. Een van de redenen van die ‘verhuizing’ was de zwakke gezondheid van haar moeder, die bij tijd en wijle ter verpleging in een rusthuis werd opgenomen.

Haar eerste tekenlessen kreeg Lizzy van tante Georgine. Tante Thérèse speelde op een andere manier een rol: Lizzy hield haar vaak gezelschap in haar atelier, keek toe, stelde vragen en mocht ook de kwast hanteren. Later ging ze met haar tantes mee naar hun lessen waterverftekenen bij Nicolaas van der Waay. In 1892 nam de inmiddels zeventienjarige Lizzy definitief haar intrek op Prinsengracht 1091. Het jaar daarop ging ze naar de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam, waar ze tot 1897 les kreeg in de ‘damesschilderklas’. Twee jaar later debuteerde ze op de Tentoonstelling van Levende Meesters met een portret van haar moeder. Vanaf die tijd maakte ze regelmatig buitenlandse studiereizen samen met vriendinnen van de Academie of met haar tantes.

Het inwonertal van Prinsengracht 1091 – uitgebreid met de belendende panden 1089 en 1087 – kromp en dijde uit, al naar gelang de gebeurtenissen in de levens van de bewoners. In 1896 overleed Lizzy’s grootmoeder. Oom George Washington verhuisde op enig moment naar buiten de stad. In 1906 trouwde haar tante Thérèse en kwam er weer een man in huis. Na haar huwelijk in 1917 kwam zus Thérèse met haar man te wonen op nr. 1087. Tante Thérèse en haar man stierven in 1918 kort na elkaar. De ongetrouwd gebleven tante Georgine woonde er tot haar dood in 1935. Ook Lizzy Ansingh is er altijd blijven wonen, al heeft ze vanaf 1908 altijd haar atelier elders gehad.

Van Lizzy Ansingh is slechts één liefdesaffaire bekend: met de Duitse schilder Rudolf Gudden (1863-1935). ‘Wij hadden elkaar lief in 1898 in Rome’, noteerde ze later (gecit. Glorie, 66). De affaire duurde kort, maar nog in 1957 schreef ze er een gedicht over, ‘Mijn lente’. Er moet nog een tweede man in haar leven zijn geweest, maar wie dat was is onbekend (Wolda, 38). Wel had Ansingh een ruime kring van vrienden en vriendinnen, en met sommigen van hen was de band hecht. Tot de kring van vrienden voor het leven behoorde de schilder Hendrik Breitner, die ze zeer bewonderde. Ze had hem via haar tante Thérèse leren kennen. Ook behoorden daartoe de actrices Jacqueline Royaards-Sandberg en Rika Hopper, de schrijver Frederik van Eeden, de kunstcriticus Albert Plasschaert (met wie ze veel correspondeerde), de architect Herman Baanders en diens zus Tine, grafisch ontwerpster, de poppenspeler en maker van marionetten Harry van Tusschenbroek, de schilder Simon Maris en de schilderes-dichteres Marie Cremers.

Professioneel schilderes

Omstreeks 1900 schilderde Lizzy Ansingh het eerste van de poppenschilderijen waarmee ze zo bekend zou worden. In 1906 won ze bij Arti et Amicitiae met het schilderij ‘Droomerijen’ haar eerste prijs: de Willink van Collenprijs. Pas in 1910 kocht ze op een veiling het poppenhuis dat een belangrijke plaats in haar atelier op de Herengracht zou innemen. Dat atelier was tevens een verzamelplaats voor de – vaak antieke – poppen die Ansingh in binnen- en buitenland kocht. Overigens schilderde Ansingh ook enkele stillevens en vele portretten. Met een zelfportret won ze op de Arti-ledententoonstelling van 1922 de gouden medaille.

Lizzy Ansingh en haar vriendinnen van de ‘damesschilderklas’ van de Academie – onder wie Jo Stumpff, Nelly Bodenheim en Coba Ritsema – vormden een hechte groep. Ze kwamen veel bij elkaar over de vloer, schilderden, praatten over schilderkunst en bezochten de kunstsociëteiten (Arti et Amicitiae, Sint Lucas) en tentoonstellingen. Ritsema en Ansingh waren in 1919 de eerste vrouwelijke Arti-leden die stemrecht in de sociëteit kregen. Het was Albert Plasschaert die voor het gezelschap de naam ‘Amsterdamse Joffers’ muntte. Onder die naam is de groep nog steeds bekend, niet in de laatste plaats omdat de leden zelf zich er graag van bedienden. Vanaf 1924 exposeerden de Joffers, gezamenlijk of individueel, met enige regelmaat bij galerie Buffa in Amsterdam.

In 1927 schreef Lizzy Ansingh een kinderboek. Met Nelly Bodenheim als illustratrice en Tine Baanders als typografe publiceerde ze ’n Vruchtenmandje. Daar bleef het wat schrijven betreft voorlopig bij. In 1930 maakte Ansingh illustraties voor twee historische romans van Marie van Zeggelen: De plaetse aan de Veght en Twee Amsterdamsche joffers. Tien jaar later was ze een van de illustratoren van het door Arti et Amicitiae uitgegeven Natuurlijke historie voor de jeugd (1940). In de jaren dertig vielen haar ook weer blijken van erkenning toe: benoeming tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau (1932) en toekenning van de Sint Lucas-prijs (1938).

In 1950 organiseerde sociëteit Arti een tentoonstelling ter ere van Ansinghs 75ste verjaardag. In de jaren daarna begon ze mondjesmaat weer te publiceren: enkele gedichten en, in Het Parool, wat jeugdherinneringen. Ook zijn er enkele kindergedichten van haar bekend, geïllustreerd door Nelly Bodenheim. Haar neef Henri Knap, zoon van haar zuster Aletta, gaf later een niet eerder verschenen jeugdherinnering van haar uit, Blijven slapen bij grootmoeder (1984).

Ansingh is tot het laatst toe blijven schilderen. Bij haar tachtigste verjaardag (in 1955) ontving ze de Zilveren Medaille van de stad Amsterdam. Lizzy Ansingh overleed op 14 december 1959. Vier dagen later werd ze bijgezet in het graf van haar ouders op begraafplaats Rustoord in Diemen. Enkele maanden later werd haar inboedel geveild. Het poppenhuis kwam terecht in het Burgerweeshuis/Historisch Museum Arnhem.

Waardering

De schilderkunst van Lizzy Ansingh is, ook in haar eigen tijd, wisselend beoordeeld. Er waren er die haar schilderijen apprecieerden – om hun schilderkunstig niveau, het onderwerp, de sfeer, het fantasievolle – maar anderzijds werd haar verweten geen oog te hebben voor de nieuwe stromingen in de kunst. Dat oog had ze misschien wel, maar de affiniteit ermee niet: ‘Het vertelt me niets. Ik ga wel kijken, maar ik kan het niet genieten’ (gecit. Wolda, 36). Ze volgde het door haar zelf gekozen pad. Dat kon ze zich ook permitteren, want voor het geld hoefde ze niet te schilderen. De vele poppenschilderijen zijn echter zelden simpelweg schilderijen van poppen, al verschilt men van mening over de interpretatie ervan: verhulde persoonlijke gevoelens en visies of allegorieën? Zelf hield Ansingh zich op de vlakte: ‘Wat je er in wilt zien, kun je er in zien’ (gecit. Wolda, 35), hoewel ze de poppenschilderijen later beschreef als ‘heimwee naar verloren tijden, verdwenen mensen en huizen’ (Idem). Als om de verwarring te vergroten vertelde ze ook eens dat ze haar inspiratie opdeed in de tram: ‘nergens ontmoet je zoveel mensen en nergens kun je ze zo goed opnemen. Wat is er nu interessanter dan mensen?’ (gecit. Glorie, 67). Hoe het ook zij, haar poppenschilderijen hebben in ieder geval een zekere tijdloosheid.

Naslagwerken

Beeldend Benelux; BWN; Elck zijn waerom; RKD Artists; Persoonlijkheden; Scheen.

Archivalia

  • Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag: familieadvertenties Ansingh.
  • Brieven van en aan Lizzy Ansingh bevinden zich in het Letterkundig Museum, de Koninklijke Bibliotheek en het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (alle in Den Haag), en in de Universiteitsbibliotheken van Amsterdam en Leiden.

Publicaties

Ansinghs weinige publicaties verschenen voornamelijk als bibliofiele uitgave en in kleine oplage.

  • Een vruchtenmandje. Illustraties Nelly Bodenheim (Amsterdam 1927) [kinderversjes].
  • Tante Tor is jarig. Illustraties Nelly Bodenheim (Amsterdam 1950) [kindervers].
  • Mijn eerste liefde (Woubrugge 1980) [jeugdherinnering; oorspr. verschenen Parool PS, 13-7-1957].
  • Drie gedichten (Woubrugge 1982) [oorspr. 1956-1959; hierin ‘Mijn lente’].
  • Kinderboeken (Haarlem 1982) [ ‘overpeinzing’, oorspr. verschenen Parool PS, 20-9-1958].

Werken

Voor een lijst van tentoonstellingen waar Ansingh, al of niet met de andere Amsterdamse Joffers, geëxposeerd heeft, zie Venema, 155-158.

Schilderijen van Lizzy Ansingh bevinden zich o.a. in: Haags Gemeentemuseum, Singer Museum (Laren), Dordrechts Museum, Centraal Museum (Utrecht) en Rijksmuseum (Amsterdam).

Literatuur

  • I.H. v[an] E[eghen], ‘De restauratie van Prinsengracht 109, Maandblad Amstelodamum 61 (1974) 25-30, aldaar 28-30.
  • Adriaan Venema, De Amsterdamse Joffers (Baarn 1977).
  • Henri Knap, ‘Een epiloog’, in: Lizzy Ansingh, Blijven slapen bij grootmoeder (Den Haag 1984).
  • Saskia Wolda, ‘Lizzy Ansingh’, in: Nio Hermes red., Met verve (Amsterdam 1991) 30-39, 52-53.
  • Ingrid Glorie, ‘Altijd weer die poppen. Lizzy Ansingh (1875-1959)’, in: Idem, Juffers & joffers. Een eerbetoon aan vrouwen in de schilderkunst (Alkmaar z.j. [2000]) 63-68.
  • Esther Dieltjes, Kristin Duysters en Saskia de Bodt, Lizzy Ansingh (1875-1959). De poppenschilderijen van een Amsterdamse Joffer (Warnsveld 2005).

Illustratie

  • Lizzy Ansingh, in Breitners atelier aan de Lauriergracht, door George Breitner, 1894-1895 (Rijksmuseum Amsterdam).
  • ‘Temptation - freshly baked cake’, olieverf op paneel, ca. 1935 (particuliere collectie). Uit: Dieltjes e.a., Lizzy Ansingh.

Auteur: Anna de Haas

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 829

laatst gewijzigd: 26/03/2018