Waals, Jacqueline Elisabeth van der (1868-1922)

 
English | Nederlands

WAALS, Jacqueline Elisabeth van der (geb. Den Haag 26-6-1868 – gest. Amsterdam 29-4-1922), dichteres, lerares en vertaalster. Dochter van Johannes Diderik van der Waals (1837-1923), natuurkundige, en Anna Magdalena Smit (1847-1881). Jacqueline van der Waals bleef ongehuwd.

Jacqueline (Line) van der Waals was het tweede van vier kinderen van de Nobelprijswinnaar J.D. van der Waals sr., directeur van een Haagse hbs maar vanaf 1877 hoogleraar natuurkunde in Amsterdam. Toen ze dertien was, stierf haar moeder, wat diepe indruk op haar maakte. Na de meisjes-hbs behaalde ze de akten voor lager onderwijs en mo-geschiedenis.

Gedichten

Line van der Waals schreef vanaf de jaren 1890 gedichten. Ze leerde zichzelf Noors, Deens en Italiaans, om daarin de schrijvers te kunnen lezen die haar boeiden: Ibsen, Kierkegaard en Dante. Met hun werk kwam ze in 1893 in aanraking via de theoloog P.D. Chantepie de la Saussaye, een vriend van de familie. In zijn blad Onze Eeuw kon ze haar gedichten, sprookjes en essays publiceren. Als dichteres debuteerde ze in 1900 onder het pseudoniem U.E.V. (Una Ex Vocibus). Haar opleiding en later haar werk (ze was in 1901-1904 lerares aan de meisjesschool Middenbosch te Doorn) stonden aanvankelijk echter een loopbaan als dichteres en verdere studie in de weg. Later had ze hiervoor meer tijd, hoewel ze van 1908 tot 1917 nog enige uren geschiedenisles in Bloemendaal gaf. Volgens een oud-leerling had ze daar om haar magere gestalte en gelige teint de bijnaam ‘de mummie’. In die jaren vertaalde Van der Waals ook Scandinavische en Duitse romans, en Lehmanns Heidensche en christelijke mystiek (1908).

In haar woonplaats Amsterdam werd Jacqueline van der Waals actief in de drankbestrijding en in de bejaardenzorg, bij de Vereniging voor Christelijke Maatschappelijke Arbeid ‘Koning Willemshuis’. Van 1917 tot haar dood in 1922 doceerde ze cultuur aan de Amsterdamse School voor Maatschappelijk Werk. Van de drie dichtbundels die ze onder eigen naam publiceerde, verscheen de laatste kort na haar overlijden. Haar grote thema’s waren haar natuurbeleving, onder meer geïnspireerd door vakanties in de Alpen, en haar geloofsstrijd, waarbij haar contact met en bewondering voor haar mentor Saussaye een grote rol speelde. Na zijn dood in 1920 schreef ze een herdenkingsgedicht voor hem.

In haar laatste essay, ‘Aesthetische overdenking’ (1922), zette Jacqueline van der Waals haar opvattingen over het wezen van de kunst uiteen als expressie van het eigen innerlijk, ‘tendensloze alleenspraak’, zonder enige bijbedoeling. Kierkegaard was daarbij haar grote voorbeeld, en haar geloof was een existentiële keuze en een volstrekte overgave aan God (BWN). In hetzelfde jaar verscheen haar enige roman, het grotendeels autobiografische Noortje Velt. De initialen van de hoofdpersoon Ursula Eleonora Velt verwijzen naar haar debuut uit 1900: U.E.V. Kort hierna overleed ze aan een slopende ziekte, die zich op haar 53ste had geopenbaard. Jacqueline van der Waals werd op 3 mei 1922 begraven op de Nieuwe Oosterbegraafplaats in Amsterdam.

Reputatie

‘Op het geitenweitje/ staat het kleine geitje/ naast de grote geit’: Jacqueline van der Waals is vooral bekend gebleven als auteur van ‘dat ene noodlottige, klassiek geworden gedicht’ (Freriks) uit de bundel Nieuwe verzen (1909). Enige van haar gedichten zijn in protestantse gezangenbundels eveneens wijd en zijd bekend geworden. Bij haar dood schreef een christelijke criticus: ‘vooral haar ‘Eens ging ik door het lage riet’ geniet een algemene en gerechtvaardigde bekendheid; maar toch lijkt ze me geen autrice die de christelijke literatuur groot zal maken’ (Van Bekeren, 66). Marsman noemde haar vroege werk, zoals het hierboven aangehaalde, ‘scheurkalenderpoëzie’. Nijhoff roemt daarentegen haar Laatste verzen, geschreven toen de dichteres wist dat ze ongeneeslijk ziek was: ‘De eenvoud van deze resignatie behoeft geen woord van uitleg. In zuiver water ziet men de bodem’ (Nijhoff, 158).

Van der Waals heeft nooit literaire prijzen ontvangen, maar was wel lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, die haar in 1923 herdacht. Peter de Boer vond haar werk in 1995 ‘nog sterk onder invloed van het individualisme en het impressionistische woordgeflonker van de Tachtigers. Maar binnen die code ontwikkelde zij een eigen, door eenvoud gekenmerkt poëtisch taalgebruik. Haar vers is weleens naïef en sentimenteel, soms op het zoetige af, maar [komt] door en door authentiek over (Trouw, 10-2-1995). Gerrit Komrij nam drie gedichten van haar op in zijn bloemlezing van negentiende en twintigste-eeuwse poëzie.

Naslagwerken

Van Bork/Verkruysse; BWN; Ter Laan; Levensberichten.

Publicaties

Voor bibliografieën van Van der Waals’ werk zie:

  • A.C.S. de Koe en P.H. Muller, Opwaartsche Wegen 4 (1926) 207-208.
  • Gebroken kleuren, R. Houwink ed. (Nijmegen 1939; 6e dr. 1952).
  • De mooiste gedichten van Jacqueline van der Waals, S. van der Land ed.(Kampen 1979).

Literatuur

Behalve diverse necrologieën in tijdschriften:

  • B. Verhoeven, ‘De reuzenzwaai van het absurde’, in: Idem, De zilveren spiegel (Utrecht 1931) 120-128.
  • C. Rijnsdorp, In drie etappen (Baarn 1939) 53-54.
  • M. Nijhoff, Verzameld werk, deel 2 (z.p. [Den Haag] 1961).
  • H. van der Ent red., De herdersfluit. Opstellen over de poëzie van Jacqueline van der Waals: voorzien van een bloemlezing (Apeldoorn 1978).
  • S. Giltay Veth, ‘Jacqueline E. van der Waals’ (z.p. 1979) [typoscript aanwezig in het Letterkundig Museum, Den Haag.]
  • H. van der Ent red., Jacqueline E. van der Waals: een bloemlezing uit haar werk (Kampen 1981).
  • H. van der Ent en J. Kramer-Vreugdenhil, Jacqueline van der Waals. Haar leven, haar werk (Nijkerk 1982).
  • Kester Freriks, in: NRC Handelsblad, 4-8-1995.

Illustratie

Jacqueline van der Waals, door J. Huysen, ongedateerd (Literatuurmuseum, Den Haag).

Auteur: Redactie (dit lemma is o.a. gebaseerd op het BWN-lemma van J.W. Schulte Nordholt)

laatst gewijzigd: 21/07/2017