Veldstra, Uilkjen (1910-1991)

 
English | Nederlands

VELDSTRA, Uilkjen, vooral bekend als Uke Tellegen-Veldstra (geb. Akkrum 22-12-1910 – gest. Bilthoven 11-1-1991), onderwijzeres en politica, eerste vrouwelijke gedeputeerde in de provincie Utrecht. Dochter van Pieter Veldstra (1878-1975), fabrieksarbeider, en Geertje Hoekstra (1875-1946). Uke Veldstra trouwde op 5-4-1935 in Maarssen met Albertus Marinus Tellegen (1909-1994), chemisch analist. Uit dit huwelijk werden 2 dochters en 2 zoons geboren.

Tot haar elfde groeide Uilkjen (Uke) Veldstra met haar oudere broer Haaye (1907-1997) op in het Friese Akkrum. Ukes vader werkte daar bij Twijnstra’s lijnolie- en veevoerfabriek. Voor de SDAP was hij raadslid en in de jaren 1917-1919 ook wethouder van de gemeente Utingeradeel, waar Akkrum deel van uitmaakte. Thuis waren de financiële middelen zeer beperkt.

In mei 1922 verhuisde het gezin naar het Utrechtse Maarssen, waar vader Veldstra voorman werd in een nieuwe fabriek van Twijnstra. Het gezin betrok er een net opgeleverde opzichterswoning (Friezenstraat 4) in een volledig Friese enclave aan het Merwedekanaal, aangelegd in opdracht van Twijnstra en bevolkt door Friese arbeiders. Uke, die net als haar broer goed kon leren, ging er tot 1926 naar de ulo, behaalde in 1927 haar mulo-b diploma en doorliep aansluitend de Rijkskweekschool voor Onderwijzers aan de Maliebaan in Utrecht. Daar behaalde zij in 1930 de akte van volledig bevoegd onderwijzeres. Vermoedelijk op haar achttiende werd ze lid van de SDAP.

Huwelijk

Tot kort voor haar huwelijk woonde Uke Veldstra in Goudriaan, een dorp in de Alblasserwaard, waar zij een aanstelling als onderwijzeres had op de openbare school. Uke leerde haar latere echtgenoot Albertus (Beb) Tellegen kennen via de Jeugdbond voor Onthouding (JVO). Zeer waarschijnlijk heeft haar broer Haaye bij die kennismaking een rol gespeeld. Haaye en Beb zaten vanaf 1927 samen in het landelijk hoofdbestuur van deze jeugdafdeling van de Geheelonthoudersbond. Daarnaast werkte Beb op het lab van de kininefabriek in Maarssen, waar Haaye in het kader van zijn studie scheikunde onderzoek deed.

Uke Veldstra trouwde in 1935 met Beb Tellegen. Het paar ging wonen aan de Klokjeslaan (eerst nr. 5, vanaf 1952 nr. 21) in Maarssen, waar de kinderen Greet (1936), Bert (1938), Anneke (1945) en Peter (1946) werden geboren. Na haar huwelijk noemde Uke zich consequent Tellegen-Veldstra. Ze stopte met haar werk als onderwijzeres maar werd wel actief in het bestuur van de plaatselijke afdeling van de Vereniging voor Volksonderwijs. In 1939 publiceerde zij in Van Gorcum’s Toneelfonds voor de Jeugd een poppenkastspel voor kinderen, Goudkopje en de beertjes, dat in de pers welwillend werd besproken.

Tellegen-Veldstra maakte zich al vanaf het begin van de jaren dertig hard voor verantwoord onderwijs aan vier- en vijfjarigen. Ook binnen de SDAP bepleitte ze de zaak van het jonge kind. Ze stoorde zich eraan dat het kleuteronderwijs in Nederland niet wettelijk was geregeld en bevoegdheden voor het werken op ‘Fröbel-‘ en ‘bewaarscholen’ geheel aan het particulier initiatief werden overgelaten. Daarom richtte Tellegen-Veldstra in 1942 de Stichting Opleiding van Leerkrachten bij het Kleuteronderwijs op en startte zij cursussen ter voorbereiding op het beroep van kleuterleidster. Dit deed ze eerst aan huis, later in een klein schoolgebouwtje aan de Royaards van den Hamkade in Utrecht-Ondiep. Ze werd zelf directrice.

Politiek en kleuteronderwijs

In november 1945 werd Tellegen-Veldstra aangewezen als lid namens de SDAP van de gemeentelijke noodraad van Maarssen en bij de reguliere verkiezingen van 1946 kwam zij voor de inmiddels opgerichte Partij van de Arbeid (PvdA) in de gekozen gemeenteraad. Ook werd ze in juni 1946 namens de PvdA lid van de Provinciale Staten van Utrecht, een functie die zij 28 jaar – tot juni 1974 – onafgebroken zou bekleden.

Naast haar politieke werkzaamheden was Tellegen-Veldstra nog steeds actief als directrice van de – ongesubsidieerde – Opleiding van Leerkrachten bij het Kleuteronderwijs. Aanvankelijk namen slechts enkele cursisten per jaar deel aan de opleiding, maar in 1950 werden 28 diploma’s uitgereikt. Toen de opleiding – inmiddels met 120 leerlingen en 12 docenten – in 1955 fuseerde met de kleuterleidstersopleiding van De Werkplaats in Bilthoven en daar introk, werd Tellegen-Veldstra er medewerkster. In hetzelfde jaar kwam er mede dankzij Tellegen-Veldstra’s niet aflatende pleidooien en politieke invloed binnen haar eigen PvdA een wettelijke regeling voor het kleuteronderwijs. Dit betekende dat eindelijk ook kleuterscholen en daartoe voorbereidende opleidingsinstituten door de overheid werden gefinancierd. In lijn met haar eerdere inspanningen voor goed onderwijs en volksontwikkeling stond Tellegen-Veldstra in het voorjaar van 1956 mede aan de basis van de oprichting van de Academie voor Expressie door Woord en Gebaar in Utrecht. De academie betrok het vrijgekomen schoolgebouw aan de Royaards van den Hamkade en stelde zich ten doel onderwijzers en kleuterleidsters in een tweejarige applicatiecursus op te leiden in de harmonische ontplooiing van de mens vanaf de kleutertijd.

Op 6 november 1956 kwam Tellegen-Veldstra in de Tweede Kamer, die vanaf dat jaar 150 zetels telde (in plaats van 100). Daar voerde zij namens de PvdA het woord over kleuter- en lager onderwijs, lichamelijke opvoeding en sport. Tellegen-Veldstra verwierf in korte tijd een stevige positie, onder meer door haar prominente rol in de jarenlange debatten over Cals’ Mammoetwet. Daarnaast bleef zij onophoudelijk ijveren voor verplicht (en goed) kleuteronderwijs en degelijk opgeleide leerkrachten. Maar zij was niet gelukkig in de Tweede Kamer. Tegenover Het Parool liet zij zich later ontvallen hoe verschrikkelijk zij er de algemene mores, maar vooral ook de kleingeestigheid en het gebrek aan daadkracht had gevonden (Het Parool, 18-12-1971). Het moet voor Tellegen-Veldstra dus een uitkomst zijn geweest dat zij na de Provinciale Statenverkiezingen van maart 1962 werd benaderd om gedeputeerde te worden in de Staten van Utrecht. Daarmee was ze de eerste vrouwelijke gedeputeerde in Utrecht. Ze werd belast met de portefeuilles volksgezondheid, maatschappelijk werk, cultuur en volksontwikkeling. Met haar gezin verhuisde zij in hetzelfde jaar naar de Julianalaan (nr. 111) in Bilthoven. Bij de Tweede Kamerverkiezingen van mei 1963 was Tellegen-Veldstra geen kandidaat meer.

Een ‘anti-regenteske regent’

Landelijk kwam Tellegen-Veldstra in het nieuws tijdens de Dennendal-affaire (1970-1974), de maatschappelijke en politieke strijd rond een van de paviljoenen van de Willem Arntsz Stichting in Den Dolder, waar onder aanvoering van de charismatische directeur Carel Muller werd geëxperimenteerd met een anti-autoritaire organisatiestructuur en met alternatieve vormen van psychiatrische hulp en zwakzinnigenzorg. Tellegen-Veldstra zat sinds haar benoeming in 1962 als gedeputeerde in het bestuur van de Willem Arntsz Stichting en was als ‘anti-regenteske regent’ (Tonckens 1999) enthousiast over de ‘vermaatschappelijking’ van de zwakzinnigenzorg die Muller probeerde te realiseren. In het college van regenten, waarvan zij vice-voorzitter was, stond ze pal voor zijn vernieuwingsdrang. De zaak escaleerde en werd politiek toen Muller in 1970 besloot te gaan samenwerken met de Kabouterbeweging, die kort tevoren in Amsterdam een ‘Oranje-Vrijstaat’ had opgericht. Met name in De Telegraaf werd de kwestie van de ‘Kabouter-verpleging’ breed uitgemeten en veroordeeld, waarbij Tellegen-Veldstra ook persoonlijk op de korrel werd genomen vanwege een gesuggereerde vriendschap die zij via haar zonen Bert en Peter zou onderhouden met Carel Muller. Toen een patiënte in maart 1971 in bad verdronk en er bovendien tal van verhalen over drugsgebruik en een vrije seksuele moraal naar buiten kwamen, raakte Tellegen-Veldstra als verantwoordelijk regent in de problemen. Een onafhankelijke commissie oordeelde in juni 1971 dat zij als bestuurder diende op te stappen. In september van dat jaar trad zij tevens terug als gedeputeerde. Wel bleef zij tot de verkiezingen van 1974 Statenlid.

Reputatie en dood

De Dennendal-affaire heeft Uke Tellegen-Veldstra ernstig beschadigd. Al in de loop van het voorjaar van 1971 meldde zij zich ziek. Volgens de landelijke dagbladen was dat mede omdat zij na een verkeersongeval in december 1970 te snel weer aan het werk was gegaan, maar ook het Dennendalconflict zal haar parten hebben gespeeld. In een interview met het dagblad Trouw (15-12-1971) liet zij zich uiterst emotioneel en aangeslagen uit over het gebeurde, en bleek zij gekwetst door de publieke veroordeling in De Telegraaf. Enkele dagen later toonde zij in Het Parool (18-12-1971) juist haar aangeboren strijdbaarheid: het was haar ‘veel te stil’ in de PvdA. Buitenparlementaire actie en krachtenbundeling met andere (linkse) partijen zou de zaak van de progressieve beweging zeker ten goede komen. Aan het ‘eigen gelijk’ van wie dan ook had Tellegen-Veldstra een broertje dood.

Na haar terugtreden als gedeputeerde en Statenlid trok Tellegen-Veldstra zich ook steeds meer terug uit het publieke leven. Op 11 januari 1990 overleed ze, tachtig jaar oud, in de enkele jaren eerder met haar man betrokken seniorenflat aan de Putterlaan (nr. 145) in Bilthoven. Necrologieën verschenen er niet.

Naslagwerken

PDC.

Publicaties

  • Goudkopje en de beertjes. Poppenkastspel (Assen 1939).
  • Hoe en waarheen reizen wij met ons kind? (z.p. 1956) [PvdA-brochure].

Literatuur

  • ‘”Den Dolder” draait dol door kabouters’, De Telegraaf, 22-3-1971.
  • ‘Verbetering gesmoord in “alternatieve” chaos van Den Dolder’, De Telegraaf, 10-4-1971.
  • ‘De Dennendal-affaire zit mij nog iedere dag dwars’, Trouw, 15-12-1971.
  • ‘”Het is me veel te stil in de PvdA”’, Het Parool 18-12-1971.
  • Evelien Tonckens, Het zelfontplooiingsregime. De actualiteit van Dennendal en de jaren zestig. (Amsterdam 1999).
  • ‘De Fryske Strjitte ... een verhaal van Harm Betten’, Historische Kring Maarssen 31 (2004) 2, 63-67.

Illustratie

Uitsnede uit portret van Gedeputeerde Staten van Utrecht, 1968, door onbekende fotograaf (HUA, Collectie beeldmateriaal afkomstig van de Provincie Utrecht 1880-2007, toegang 6371, inv.nr. 536).

 

Auteur: Frits Rovers

 

 

 

 

laatst gewijzigd: 30/08/2022