Rollin Couquerque, Magadalena Ferdinanda Maria (1903-1994)

 
English | Nederlands

ROLLIN COUQUERQUE, Magdalena Ferdinanda Maria (geb. Den Haag 14-4-1903 – gest. Den Haag 16-7-1994), hockeyster en tennisster. Dochter van Louis Marie Rollin Couquerque (1869-1960), ambtenaar op het ministerie van Koloniën, en Helena del Campo, genaamd Camp (1874-1918). Magdalena Rollin Couquerque bleef ongehuwd.

Magdalena Ferdinanda Maria (Madzy) Rollin Couquerque groeide met haar broer Louis op in een gezin dat behoorde tot de betere Haagse kringen. Via school kwam ze in aanraking met sport. Vooral toen ze na de dood van haar moeder (1918) naar een kostschool in Bloemendaal werd gestuurd, bleek haar aanleg voor tennis en hockey. Haar vader, zo wil het verhaal, had hiervoor geen belangstelling. Pas nadat hij op de Haagse herensociëteit De Witte was gecomplimenteerd met de successen van zijn dochter, ging hij op een zondag eens kijken op het tennisveld, maar hij vertrok zonder zijn dochter in actie te hebben gezien. Vanaf 1921, het jaar waarin zij naar Den Haag terugkeerde, was Madzy Rollin Couquerque werkzaam als administratieve kracht, onder meer bij haar broer Louis in het verzekeringswezen. Tot aan de pensioengerechtigde leeftijd zou ze dit kantoorwerk blijven doen. Ze zag het als noodzakelijk kwaad en sprak er dan ook zelden over, want sport was veel belangrijker.

Natuurtalent

Rollin Couquerque was een natuurtalent. Als hockeyster kwam zij in 1921 in het eerste elftal van HOC (HHV-ODIS Combinatie), een team dat tussen 1921 en 1935 twaalf maal landskampioen werd. In 1926 speelde ze ook mee in de eerste hockey-interland voor vrouwen in Brussel. De speelsters kregen van bondswege een lap oranje stof om zelf hun sportuitrusting van te maken. In totaal speelde Rollin Couquerque 37 internationale hockeywedstrijden, bij voorkeur als linksback. Dankzij haar lengte en enorme slagkracht kon zij gemakkelijk het veld overzien en de voorhoede aanspelen. In de jaren dertig werd zij aanvoerster.

Het tennissucces van 'mejuffrouw Rollin Couquerque', zoals ze zich liet aanspreken, was nog groter, maar begon pas nadat de indertijd befaamde coach Gerard Scheurleer zich over haar had ontfermd. Ze speelde bij de Haagse club Leimonias. In 1927 won ze de nationale titel in het damesenkelspel, de eerste van een reeks van veertig landskampioenschappen die zij in 25 jaar op haar naam bracht. Vooral de periode 1932-1935 verliep glorieus: Rollin Couquerque werd zowel landskampioen in het damesenkel, het damesdubbel als het gemengd dubbel. Ook in 1938, 1939, 1940 en 1942 bracht zij de drieslag op haar naam.

Rollin Couquerque werd zeven keer afgevaardigd naar Wimbledon, maar het lukte haar nooit door te dringen tot de finale. Zelf schreef zij dit toe aan de last van haar werk:  na een dag op kantoor reisde zij de avond voordat ze moest spelen per trein en nachtboot naar Harwich, ging vandaar meteen door naar het stadion om haar partij te spelen. Bij verlies kon ze meteen trein en boot terug nemen om de volgende dag weer op haar werk te zijn. Vakantiedagen waren schaars en (onbetaald) extra verlof werd met moeite toegestaan. Bovendien was ze ook organisatorisch actief – van 1927 tot 1941 was ze bestuurslid van de Nederlandsche Dames Hockey Bond en van 1932 tot 1955 zat ze in het bestuur van de Haagse tennisvereniging Leimonias. In feite had Rollin Couquerque alleen op zaterdagmiddag en zondag tijd voor sport. Zij trainde hoogstens één keer per week en was zodoende vooral aangewezen op haar talent en ervaring.

Al vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog maakte Rollin Couquerque geen geheim van haar anti-Duitse houding. In februari 1937 speelde het Nederlands dameshockeyelftal een interlandwedstrijd tegen Duitsland in Frankfurt am Main, die met 3-1 werd gewonnen. Na afloop kreeg zij als aanvoerster een bloemstuk aangeboden, waaraan een lint zat in de kleuren van de Duitse vlag met hakenkruis. Ze vroeg een schaar en knipte het lint in elf stukken, verklarend dat elke speelster recht had op een deel van de trofee. De onthutste Duitse officials keken machteloos toe. De oorlog zette een streep onder het internationale hockey: in maart 1940 speelde Rollin Couquerque haar laatste hockeywedstrijd in Brussel. Met tennis won ze in de eerste drie oorlogsjaren nog acht nationale titels.

Na de oorlog

In de zomer van 1945 trad Rollin Couquerque toe tot de eind 1944 opgerichte Marine Vrouwen Afdeling (Marva). In de rang van officier Marva der tweede klasse – het equivalent van luitenant-ter-zee der tweede klasse – trad Rollin Couquerque aanvankelijk op als begeleidster van rekruten in het opleidingscentrum bij Windsor in Groot-Brittannië. In 1946 werd ze benoemd tot divisiechef in Amsterdam. Een jaar later vertrok ze naar Nederlands-Indië in een leidende functie bij de daar gelegerde Marva-afdeling. In 1950 – zij had voor vijf jaar getekend – werkte ze een jaar in Australië om er Nederlandse immigranten op weg te helpen. Haar vrije tijd daar gebruikte ze voor partijtjes tennis, maar pas na haar definitieve terugkeer in Nederland werd ze weer actief in de sport. Dat ze, sportief gezien, tot de veteranen behoorde, vond ze onbelangrijk. Nog twee keer zou ze tenniskampioen worden: in 1948 in het gemengd dubbel met H. Wilton en in 1951 in het damesdubbel met E. van Berkel. Daarmee kwam haar totaal op veertig nationale tennistitels.

Rollin Couquerque leek te spotten met het ouder worden. Na 1950 bleef ze nog jaren als hockeyster actief bij HOC, zoals ze ook in tennis doorging met clubwedstrijden voor Leimonias. Voldoening schonk dit niet; ze meende beneden haar niveau te moeten spelen. In augustus 1959 – inmiddels 56 jaar oud – besloot ze daarom zich te laten inschrijven voor het damesenkelspel van het nationale tenniskampioenschap. Met onveranderd tactisch inzicht, krachtige slagen en veel variatie versloeg zij tot veler verbazing de ene tegenstandster na de andere. Pas in de finale boog zij het hoofd voor de half zo oude Mientje Vletter-Tettelaar. Rollin Couquerque verliet teleurgesteld het veld. Toch had haar optreden diepe indruk gemaakt. Zij is als 'een baken waarop de tennisjeugd zal moeten koersen, wil Nederland ooit nog kunnen terugkeren tot het internationaal tennispeil', aldus het Algemeen Dagblad (22-8-1959).

Hierna speelde Rollin Couquerque alleen nog maar tennis in clubverband. Kort voor haar zeventigste verjaardag moest ze ook hiermee stoppen omdat ze last had van artrose. Uiteindelijk kon zij zich alleen nog per rolstoel verplaatsen. Toch wist zij voortdurend mensen in te schakelen om haar naar het tennis- of hockeyveld te rijden. In een particulier verzorgingshuis leefde zij op haar kamer te midden van souvenirs aan haar jongere jaren. Het was typerend voor deze perfectioniste dat zij zelf haar overlijdensadvertentie opstelde: alleen de sterfdatum diende nog te worden ingevuld. Toen het zover was – ze stierf op 16 juli 1994 in Den Haag, 91 jaar oud – was ironisch genoeg die datum de enige fout in haar rouwadvertentie.

Naslagwerken

BWN.

Archivalia

Het Haags Gemeentearchief: archief van de familie Rollin Couquerque – inclusief het archief van M.F.M. Rollin Couquerque­.

Publicaties

‘HOC de basis voor damessuccessen', in Grenzen in de sport. 75 jaar HOC - Gazellen Combinatie HGC (Den Haag 1981).

Literatuur

  • M.J. Adriani Engels, Geschreven tennisportretten. 40 Opmerkelijke figuren uit 20 jaar internationaal tennis (Amsterdam 1947) 162-165.
  • D. Zijlstra, [interview], in: Het Parool, 11-4-1970.
  • R. v. D., 'Onze eigen Madzy Rollin Couquerque', Leimonias (1977) nr. 5 (nov.) 7-10.
  • Pim Stoel, [interview], in: Haagsche Courant, 7-4-1983.
  • Onno Zelsman, [interview], in: Hockeysport Special, 15-5-1986.
  • [Interview], in: Haagsche Courant, 16-12-1993.
  • Mary Ernst-Breyinck, [necrologie], in: Hockey Magazine  (sept. 1994).

Illustratie

Op het centre court van Wimbledon, door onbekende fotograaf, 1935 (Nationaal Archief / Spaarnestad Photo).

Auteur: Redactie

 

 

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 902

laatst gewijzigd: 13/01/2014