Moer, Anna Maria van der (1912-1983)

 
English | Nederlands

MOER, Anna Maria van der (geb. Amsterdam 23-1-1912 – gest. Amsterdam 28-3-1983), actrice. Dochter van Lambertus van der Moer (1875-1955), gezagvoerder bij de koopvaardij, en Maria Ferwerda (1884-1955). Ank van der Moer trouwde (1) op 29-6-1938 met Hajo Tjaard de Boer (1901-1969), journalist. Dit huwelijk werd ontbonden op 27-11-1941; (2) op 22-9-1942 met August Wilhelm Oster (1915-1984), acteur en regisseur. Dit huwelijk werd ontbonden op 18-8-1953; (3) op 21-12-1954 met Gerardus Josef Rekers (1914-1981), acteur en regisseur. Dit huwelijk werd ontbonden op 10-9-1974. Uit huwelijk (2) werd 1 dochter geboren, huwelijken (1) en (3) bleven kinderloos.

Ank van der Moer werd geboren in Amsterdam, maar na twee jaar verhuisde het gezin van een bovenhuis aan de Weteringschans naar een villa in Naarden. Kort na de verhuizing kwam er een broertje bij. Haar vader was als gezagvoerder bij de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij veel van huis, haar moeder, een knappe vrouw van Friese van afkomst, was een goede pianiste en hield van toneel. Zo groeide Ank op onder de vleugels van haar moeder, die haar ruimhartig stimuleerde om haar talent voor toneel te ontwikkelen. Ze kende ‘wel duizend versjes’ uit haar hoofd en declameerde tussen de schuifdeuren. Nadat ze op het Gooisch Lyceum in Bussum in een toneelstuk had meegespeeld, wilde ze naar de toneelschool.

Toneelcarrière

Ank van der Moer deed in 1927 toelatingsexamen, maar moest tot 1928 wachten voor ze de leeftijd voor de opleiding had. In 1931, op haar negentiende, studeerde ze cum laude af. Met haar lievelingsdocent Cor Hermus had ze de daaropvolgende zeven jaar een verhouding. Na een blauwe maandag bij het gezelschap van Eduard Verkade kwam ze bij de Amsterdamse toneelgroep Het Masker, waar ze regelmatig de prima donna Else Mauhs verving. Zo kreeg ze al vroeg ervaring met dragende rollen.

Van 1933 tot 1938 bleef Van der Moer bij toneelgroep Het Masker. Daarna, van 1938 tot 1941, had zij een engagement bij Het Nederlandsch Tooneel, dat de Amsterdamsche Stadsschouwburg bespeelde. Dit waren tevens de jaren van haar huwelijk met de journalist en schrijver Hajo de Boer, van wie zij na drie jaar scheidde. In 1942 trouwde zij met Guus Oster, een collega-acteur bij Het Nederlandsch Tooneel. Uit deze verbintenis werd twee maanden later hun dochter Annemarie geboren. Het echtpaar was inmiddels naar Den Haag verhuisd, waar Van der Moer en haar man van 1941 tot 1944 werkzaam waren bij Het Residentie Tooneel, een gezelschap met een genuanceerde, ingehouden manier van spelen. Het blijspel Wáár is mijn dochter? dat Van der Moer in 1942 schreef, werd in 1944 bekroond met de Mr. H.G. van der Viesprijs van de Vereeniging van Letterkundigen. In de opvoering door Het Residentie Tooneel speelde ze zelf de hoofdrol. In het seizoen 1944-1945 had ze met Oster en Cruys Voorbergh een eigen gezelschap: de Nieuwe Rotterdamsche Comedie.

Ank van der Moer, die tijdens de gehele bezetting had doorgespeeld, werd na de bevrijding voor één zomermaand geschorst door de Eereraad voor Toneel en Ballet. Daarna kreeg ze een aanstelling aan de Amsterdamse Toneelschool, waar ze tot 1970 doceerde. In 1945-1950 trad ze op met Comedia, het Haagse gezelschap van Cor Hermus. Oster werd hier zakelijk leider. Er werd geacteerd in de traditie van Het Residentie Tooneel: intuïtief, klein en gedempt, zonder veel ideologische ballast. Van der Moer speelde onder meer de titelrol in Goethes Iphigeneia in Tauris.

Omdat Oster een meer intellectuele speelstijl en repertoirekeuze wenste, brak hij in 1949 met Hermus. Samen met Van der Moer, Han Bentz van den Berg, Ellen Vogel, Mary Dresselhuys en anderen begon hij De Nederlandse Comedie, die in 1953 naar Amsterdam verhuisde. In dat jaar werd tevens het huwelijk tussen Van der Moer en Oster ontbonden; ze bleven wel bevriend. In 1954 hertrouwde Ank van der Moer met Gerard Rekers, dramaturg bij Het Rotterdams Toneel.

Met de Nederlandse Comedie was Van der Moer bijna twintig jaar lang vaste bespeelster van de Amsterdamse Stadsschouwburg. Zij, Vogel en Dresselhuys waren de ‘leading ladies’ van het gezelschap. Beurtelings speelden Van der Moer en Vogel de rol van Badeloch in de jaarlijkse Gijsbrecht-opvoering. De Russische gastregisseur Pjotr Sjarov liet Van der Moer schitteren in zijn Tsjechov-voorstellingen. Voor haar rol als de melancholieke Masja in De drie zusters kreeg ze in 1955 als eerste de Theo d’Or (genoemd naar Theo Mann-Bouwmeester) en werd ze uitgeroepen tot actrice van het jaar. In 1961 en 1963 kreeg ze de Zilveren Bouwmeesterpenning voor haar rollen in De getatoeëerde roos van Tennessee Williams en De vrouwen van Troje van Euripides. In 1964 speelde ze de drankzuchtige Martha in Edward Albee’s Wie is bang voor Virginia Woolf? Het Nederlandse publiek ‘keek gefascineerd toe hoe twee geliefden elkaar op het toneel kapotmaakten’ (BWN). Voor deze krachttoer kreeg ze dat jaar haar tweede Theo d’Or.

Televisie

Televisie speelde in de loop van de jaren 1960 een steeds grotere rol in het werk van Van der Moer. Ze speelde in 1959 een gastrolletje in de muzikale komedieserie Pension Hommeles van Annie M.G. Schmidt en trad in 1969 op in het kostuumdrama De kleine zielen (naar Couperus’ roman). Toen de traditionele Amsterdamse Gijsbrecht-opvoeringen door de televisie werden uitgezonden, raakte televisiekijkend Nederland vertrouwd met haar in haar vaste rol van Badeloch. In hetzelfde jaar kwam een deel van het publiek in haar eigen Amsterdamse Stadsschouwburg echter in opstand tegen de ‘elitaire’, esthetische en apolitieke toneelpraktijk van De Nederlandse Comedie. Op 9 oktober 1969 bekogelden studenten en jonge acteurs de spelers met tomaten. Deze ‘Aktie Tomaat’ had een verlammend effect op De Nederlandse Comedie en zijn spelers. In de zomer van 1971 werd het gezelschap opgeheven en meldde Van der Moer zich bij de Sociale Dienst voor een bijstandsuitkering. Ze kreeg weldra gastrollen aangeboden bij Globe (1969-1971), Het Amsterdams Toneel (1971-1973) en Podium (1973-1974). De verwerking van haar scheiding van Gerard Rekers in 1974 nam haar de daarop volgende jaren in beslag. In het voorjaar van 1978 kwam een nieuwe man in haar leven: de achttien jaar jongere fotograaf George Verkuil. In datzelfde jaar maakte ze een comeback als Winnie in Gelukkige dagen van Samuel Beckett. Dit was een ‘vrije’ (ongesubsidieerde) productie voor een breed publiek, evenals De Jantjes (1982-1983) van het Volkstheater van Bep Nooy jr., waarin Van der Moer met uitbundig plezier de volksvrouw Na Druppel speelde, en haar solovoorstelling Iphigeneia, waarin ze Euripides combineerde met Goethe.

Op 12 september 1981 werd Ank van der Moer bij haar vijftigjarig toneeljubileum in de Amsterdamse Stadsschouwburg bevorderd tot officier in de Orde van Oranje-Nassau. Dat ze eerder ridder in die orde was geworden en haar mannelijke collega Ko van Dijk officier, vond ze discriminerend (Theaterencyclopedie). Op 27 maart 1983 begon ze haar laatste optreden als Iphigeneia met de opmerking dat ze op haar leeftijd (ze was 71) beter Leda, de grootmoeder van Iphigeneia, zou kunnen spelen. De volgende dag werd ze, op weg naar een televisieopname van De Jantjes, overvallen door een fatale hartstilstand.

Reputatie

Guus Oster, haar tweede echtgenoot, noemde Ank van der Moer ‘de koningin van het Leidseplein’. Ze cultiveerde dit imago: ‘mondain gekleed, met prachtige hoeden en een zekere dominantie zwierde ze regelmatig over het plein, op weg naar weer een grote toneelprestatie, of na afloop daarvan op weg naar de artiestencafés’ (Janssen). Ze geldt als een van de grootste Nederlandse actrices van de twintigste eeuw, met als belangrijkste karaktertrek haar theatrale bezetenheid: zij was verslaafd aan toneel. Zelf zei ze: ‘Ik heb helemaal niet het gevoel dat ik als mens zozeer leef. Ik leef in mijn kunst’. Niet alleen heeft zij vrijwel alle hoogtepunten uit de internationale toneelliteratuur gespeeld, maar ook regisseerde zij verscheidene voorstellingen en schreef zij hoorspelen en toneelstukken. Verder was Van der Moer te horen in tal van radio-uitzendingen en te zien in televisie-uitvoeringen en in zeven Nederlandse speelfilms. Een kwarteeuw lang, van 1945 tot 1970, doceerde zij op de Amsterdamse Toneelschool. Haar toneelspel was een mengeling van kracht en finesse en steeds met een zorgvuldige tekstbehandeling. Voor haar telden bovenal duidelijke emoties en klare taal: 'Laten de mensen op de achterste rij maar om je huilen en lachen', zei ze aan het eind van haar carrière (Zaagsma).

Naslagwerken

BWN; Coffeng; Honig; Theaterencyclopedie (www.eenlevenlangtheater.nl).

Archivalia

  • Theater Instituut Nederland, Amsterdam: archief Ank van der Moer [knipsels, foto’s, programma’s] en geluids- en beeldmateriaal.
  • Particuliere collectie: plakboeken en persdocumentatie.

Werk

Overzicht van haar rollen in Honig, 658-659.

Literatuur

  • J. Spierdijk, ‘Ank van der Moer: magnifieke creatie’, De Telegraaf, 20-2-1961.
  • A. Koolhaas, ‘2500 jaar afschuw van de oorlog’, Vrij Nederland, 30-3-1963.
  • ‘Ank van der Moer’, Elsevier, 6-11-1965.
  • F. Zaagsma, ‘Ank van der Moer’, Haagse Post, 11-10-1980.
  • A. Oster, Verder is er niet zoveel. Herinneringen aan mijn moeder (Amsterdam 1985).
  • L. Berends, Rozen en tomaten. De Amsterdamse Schouwburg, 1894-1994 (Amsterdam 1994).
  • D. Meyer red., Tomaat in perspectief. Theatervernieuwing in de jaren ’60 en ’70 (Amsterdam 1994).
  • Hein Janssen, ‘De koningin van het Leidsplein’, De Volkskrant, 17-4-2009.
  • A. Oster, Een vrouw om achterna te reizen (Amsterdam 2010).

Illustratie

Ank van der Moer, door Godfried de Groot, ca. 1940 (Collectie Theater in Nederland).

Auteur: Herman de Liagre Böhl

 

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 934

laatst gewijzigd: 10/04/2017