Meetelen, Maria ter (1704-?)

 
English | Nederlands

MEETELEN, Maria ter (ged. Amsterdam 20-6-1704 – gest. Zuid-Afrika?), reizigster in manskleren, slavin en schrijfster van autobiografie. Dochter van Caspar ter Meetelen, suikerbakkersknecht, en Lucretia van der Heijden (gest. ca. 1717). Maria ter Meetelen trouwde (1) in oktober 1728 in Madrid met Claes van der Meer, koopvaardijkapitein; (2) in september 1731 in Meknès (Marokko) met Pieter Janszn. Iede, bootsman. Uit het tweede huwelijk werden 8 kinderen geboren, van wie er 6 (zeer) jong overleden.

Maria was het derde kind in het katholieke gezin Ter Meetelen. Haar vader was afkomstig uit Warendorf (Duitsland), haar moeder uit Zwolle. Waarschijnlijk was zij een Amsterdams straatkind vanaf het moment dat haar vader hertrouwde. In ieder geval wist zij zich uitstekend alleen te redden – al sinds haar dertiende jaar, naar zij meedeelt in haar autobiografie, de belangrijkste bron voor haar levensverhaal. Op haar 21ste, en alleen op de wereld, besloot zij ‘in manskledere’ een reis te maken door Frankrijk en Spanje. Haar travestie ging zover dat ze in de Spaanse stad Vitoria dienst nam in een regiment dragonders. ‘Doordien het uitkwam dat ik niet die was, daar ik voor te boek stond’ (Naukeurige aantekening, 75), duurde haar militaire loopbaan niet lang. Na haar ontmaskering trok zij in 1726 of 1727 naar Madrid, in gezelschap van de vrouw van een onderofficier en opnieuw in vermomming, ditmaal in het habijt van een non.

Maria ter Meetelen verbleef ongeveer vier jaar in de Spaanse hoofdstad en kreeg daar kennis aan de uit Alkmaar afkomstige zeeman Claes van der Meer, wiens schip enige jaren eerder door de Spaanse marine was opgebracht. In oktober 1728 trouwde zij met deze wat oudere man, die een moeizaam bureaucratisch gevecht voerde om zijn vaartuig terug te krijgen. Nadat hij zijn zaken had geregeld, vertrok het echtpaar in 1731 vanuit Cádiz naar Nederland. Voor de Portugese kust viel hun schip in handen van een kaper uit de Marokkaanse stad Salé. Aan verweer viel niet te denken, zij waren met zeven bemanningsleden en vier passagiers, terwijl het kaperschip honderdvijftig man aan boord had en twintig stuks geschut voerde.

Slavin in Marokko

Op 31 juli 1731 werden de gevangenen in Salé aan land gebracht en vervolgens naar de toenmalige hoofdstad Meknès gevoerd. Zoals gebruikelijk werden de nieuwe slaven voorgeleid aan de sultan, wiens eigendom ze voortaan zouden zijn. Claes overleed echter al zes weken na aankomst in Marokko en Maria’s situatie werd precair. Een alleenstaande slavin was in Meknès even zeldzaam als een witte raaf. Enerzijds dreigde inlijving in de harem van de sultan – ‘want ik was jong en schoon navenant het volk van dat land’ (Naukeurige aantekening, 89) –, anderzijds werd zij belaagd door de slaven onder wie een groot vrouwentekort heerste. De beste oplossing voor Maria was zelf een nieuwe echtgenoot te vinden voordat deze haar werd opgedrongen.

Maria had al een kandidaat op het oog: Pieter Janszn. Iede uit Medemblik. Deze bootsman was twaalf jaar daarvoor, in 1719, in slavernij geraakt en trad op als woordvoerder van de groep van ongeveer vijftig Nederlandse slaven. Daags na Claes’ overlijden deed zij Pieter een huwelijksvoorstel waar hij aanvankelijk weinig oren naar had. Familie en vrienden in Medemblik hadden het nodige losgeld ingezameld, zodat zijn vrijheid eindelijk in zicht kwam. Voor een echtpaar was dat bedrag echter niet toereikend. Bovendien waren er godsdienstige haken en ogen: Maria was katholiek en Pieter protestants. Bijgestaan door de paters van de Franciscaanse missie zette Maria Pieter onder druk en na een week gaf hij toe. Helaas betekende zijn jawoord weinig zonder het fiat van sultan Abdallah, die zelf een oogje op Maria had laten vallen. Zij zou dan wel moslim moeten worden, want de vorst der gelovigen kon zich niet bezondigen aan een ongelovige vrouw.

Vijf haremvrouwen probeerden Maria over te halen zich te bekeren tot de islam, ‘maar ik zeide [...] dat ik liever wilde sterven dan Turks te zijn [...] doe [: toen] spogen zij en stootten mij en schimpten met mij’ (Naukeurige aantekening, 91). Maria nam hierop haar toevlucht tot een list. Door zwangerschap voor te wenden deed ze een beroep op een vrouwelijkheid die godsdienstige vooroordelen oversteeg. De haremvrouwen kregen medelijden met haar en bepleitten haar zaak bij de sultan, die ten slotte toestemming gaf voor haar huwelijk met Iede. Tien dagen na Claes’ overlijden ging zij in ondertrouw met Pieter, die eerst door de paters was gedoopt. De echtelieden waren elkaar vreemd en moesten elkaar nog leren kennen. Zij zouden in slavernij acht kinderen krijgen.

Het islamitisch verbod op alcohol gold niet voor christenslaven. Zo kon Pieter Iede de uitbater zijn van het Hollandse ‘verlof’, gevestigd in een stal in het slavenkwartier. Het schenklokaal zag er volgens Maria ‘desolaat’ uit en zij stak meteen de handen uit de mouwen om de zaak op te knappen. De herberg begon te lopen en verschafte hun een broodwinning; Maria maakte winst en nam zelfs personeel in dienst. Ook al was het echtpaar beter af dan het gros van de als dwangarbeiders gebruikte slaven, hun bestaan was uitermate wisselvallig. Marokko werd in deze jaren geteisterd door opvolgingstwisten. De slaven waren bij die machtswisselingen hun leven niet zeker, maar Maria bleef bescherming en materiële voordelen genieten doordat zij steeds weer kans zag de gunst te verwerven van de nieuwe sultan, diens moeder of diens echtgenotes. Haar succes aan het hof werd haar niet in dank afgenomen door haar minder bijdehandte landgenoten, ondanks het feit dat zij hen mee liet profiteren van haar connecties.

Uit slavernij bevrijd

In de loop van de jaren dertig werden vanuit de Republiek verschillende pogingen ondernomen om de Nederlandse slaven los te kopen, maar mede door de onzekere politieke toestand hadden deze geen succes. Pas in 1743 kwam het merendeel van de Nederlanders vrij, onder wie het echtpaar Iede en hun twee in leven gebleven kinderen.

Bij haar terugkeer in patria had Maria ter Meetelen twaalf jaar in slavernij verkeerd en was zij achttien jaar in den vreemde geweest, gerekend vanaf het tijdstip dat ze als meisje in manskleren haar zwerftocht had ondernomen. Zij vestigde zich met echtgenoot en kinderen in Medemblik. Twee jaar later hervatte Pieter Iede zijn zeemansloopbaan en monsterde aan op een schip voor de Oost. In 1748 publiceerde Maria haar herinneringen aan het slavenbestaan, die ondanks een zekere romantisering van haar eigen rol een waardevol egodocument vormen. Kort daarna stierven vlak na elkaar haar twee kinderen, en in 1750 bereikte haar het bericht dat Pieter in Indië was overleden. Op haar 46ste stond zij weer alleen in de wereld, voor de tweede keer weduwe en met acht kinderen in het graf. In maart 1751 verzocht ze de burgemeesters van Medemblik om een bewijs van goed gedrag, nodig voor haar voorgenomen verhuizing naar Kaap de Goede Hoop. Van haar wederwaardigheden in Zuid-Afrika is jammer genoeg (nog) niets bekend.

Archivalia

Nationaal Archief, Den Haag: Archief Staten Generaal, liassen Barbarije en Spanje, deze bevatten een aantal brieven uit 1731-1743 van Maria ter Meetelen, die vanuit Marokko werden doorgespeeld naar de Nederlandse consuls in Zuid-Spanje [vooral over allerlei aspecten van het slavenbestaan; bevatten ook wel biografische details].

Publicaties

  • Wonderbaarlyke en merkwaardige gevallen van een twaalf jarige slaverny, van een vrouspersoon, genaemt Maria ter Meetelen, woonagtig tot Medenblik (Hoorn 1748).
  • In de jaren 1750, na het vertrek van de schrijfster, werd het boekje opnieuw uitgebracht onder de titel: De vrouwelyke soldaat, behelzende haar levensloop [...] haar omswerving en reize door Vrankrijk en Spanjen, en haar dienst als soldaat [...] wordende van een Turkze roover genoomen en opgebragt [...] (z.p. z.j.) [een exemplaar is niet bekend].
  • Naukeurige aantekening, van de wonderbaare reys-beschryving, en merkwaardige en droevige twaalf-jaarige slaverny van myn, Maria ter Meetelen, H. Hardenberg ed., in: Idem, Tussen zeerovers en christenslaven. Noordafrikaanse reisjournalen (1950) 73-147 [herdruk van Wonderbaarlyke [...] gevallen].
  • L’Annotation ponctuelle de la déscription du voyage étonnante et de la captivité remarquable durant douze ans de moi, Maria ter Meetelen (Parijs 1956) [Franse vertaling door G.H. en G.W. Bousquet].
  • In 1996 verscheen in Marokko een Arabische vertaling onder de titel Quissat al-Hulandiya Mariya Tirmitlin.

Literatuur

  • F.A. Hoefer, Nederlandsche vrouwen in dienst van Mars (Rotterdam 1888) 42-44.
  • J. López OFM, ‘El Cristianismo en Marruecos’, Revista de Mauritania (1936) [bronnenuitgave van de doop- en ondertrouwregisters van de Franciscaanse missie in Meknès, Marokko].
  • Rudolf Dekker en Lotte van der Pol, Vrouwen in mannenkleren. De geschiedenis van een tegendraadse traditie (Amsterdam 1989) 45-46, 119, 157.
  • Laura van den Broek, ‘Het werelds beloop is wonderbaarlyk. De twaalfjarige slavernij van Maria ter Meetelen in Marokko (1731-1743) (Amsterdam 2003) [ongepubliceerde doctoraalscriptie UvA/afdeling Neerlandistiek; bevat genealogische bijzonderheden over Ter Meetelens familie en haar lotgevallen na haar terugkeer, plus de volledige tekst van de Wonderbaarlyke en merkwaardige gevallen].
  • Laura van den Broek, ‘“Die christen vrouw is waardig om een princes te weesen.” Maria ter Meetelen, slavin in Marokko’, Historica 3 (2004) 21-23.
  • Sytze van der Veen, Een Spaanse Groninger in Marokko. De levens van Johan Willem, hertog van Ripperda [te verschijnen in 2006].
  • Laura van den Broek, Christenslaven. De slavernij-ervaringen van Cornelis Stout in Algiers (1678-1680) en Maria ter Meetelen in Marokko (1731-1743) (Zutphen 2006).

Illustratie

Titelpagina van Wonderbaarlyke en merkwaardige gevallen, 1748 (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag).

Auteur: Sytze van der Veen

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 464

laatst gewijzigd: 13/01/2014