Majofski, Louiza Johanna (1803-1874)

 
English | Nederlands

MAJOFSKI, Louiza Johanna (ged. Amsterdam 7-5-1803 – gest. Amsterdam 26-5-1874), zangeres en toneelspeelster. Dochter van Theodorus Johannes Majofski (1771-1836), toneelspeler, zanger en schouwburgdirecteur, en Johanna Christina Elisabeth Adams (1767-1844), toneelspeelster. Louiza Majofski trouwde op 9-5-1828 in Amsterdam met Franciscus Nicolaus Stoetz (1799-1872), musicus en orkestmeester. Uit dit huwelijk werden 2 dochters en 1 zoon geboren.

Louiza Johanna (Louisa) was een dochter van het bekende toneelspelersechtpaar Majofski en Adams. Haar ouders hadden beiden een engagement bij de Amsterdamse schouwburg, waarvan haar vader in 1811 mededirecteur werd. Op jonge leeftijd kreeg Louisa zangles van Jan George Bertelman en acteerles van haar vader.

Aan de Amsterdamse Schouwburg

Begin jaren 1820 trad Louisa Majofski op als operazangeres bij de Amsterdamse Schouwburg op het Leidseplein. Ze werd geprezen om haar voortreffelijke en krachtige sopraanstem. In 1824 kreeg ze, 21 jaar oud, bij die schouwburg een vaste aanstelling als eerste zangeres. Ze zong onder meer de rollen van de Gravin in Mozarts Het huwelijk van Figaro en Elvire in Het sprakelooze meisje van Portici en de travestierol van Sextus in Titus. Daarnaast werd ze ook regelmatig gevraagd voor andere openbare en voor particuliere concerten. Tijdens zulke gelegenheden zong ze werken van onder anderen Beethoven en Mozart. De componist Johannes van Bree componeerde ter ere van haar zijn opera Sappho.

In 1828 trouwde Louisa Majofski met Franciscus Stoetz (of Stoets), orkestmeester van de Amsterdamse Schouwburg en docent aan de Koninklijke Muziekschool. Het echtpaar kreeg drie kinderen: Johanna Christina Maria Elisabeth (Christina: 1829-1897), Maria Hendrica Victorina Antoinetta (geb. 1831) en Johannes Franciscus (geb. 1832). Het gezin woonde in Amsterdam.

De eerste keer dat Louisa Majofski als toneelspeelster optrad, was na de dood van haar vader in 1836. Haar moeder, die tot dan toe elk jaar met hem in De bruiloft van Kloris en Roosje had gespeeld – zij als Pieternel tegenover zijn Thomasvaer – zette daar na zijn dood een punt achter. Op verzoek van haar moeder nam Louisa Majofski de rol over. Haar tegenspeler werd Johannes Tjasink. Majofski bleef ook zingen en zij was in 1840 de eerste Nederlandse zangeres die Bellini’s Norma in het Nederlands zong. In 1841 werd de Amsterdamse Schouwburg een particuliere onderneming en kwamen er minder vaak grote zangspellen op het programma. Van het nieuwe bestuur kreeg Majofski een engagement als toneelspeelster. Behalve haar vaste rol als Pieternel vervulde ze onder meer de rollen van Mistress Powell in Het geheim van Miss Aurora en de Hertogin van York in Richard III.

Gedurende haar carrière trad Louisa Majofski regelmatig samen met familieleden op, zoals met haar jongere zuster Jacoba Maria, die sinds 1826 bij de Amsterdamse Schouwburg speelde. Ze traden in juli 1843 bijvoorbeeld samen op in de toneelstukken De trouwring en De manteldroom. Als zangeres werkte Majofski ook mee aan concerten van haar echtgenoot. Zo zong ze op 4 maart 1845 enkele solopartijen in zijn benefietuitvoering van De jaargetijden in de Italiaanse schouwburg in Amsterdam.

Naar Brussel

Na bijna 25 jaar verbonden te zijn geweest aan de Amsterdamse Schouwburg nam Majofski daar op 28 juni 1858 afscheid. Omdat de schouwburg jaarlijks op haar traktement bezuinigde, had ze een engagement bij het Nationaal Koninklijk Vlaams Toneel in Brussel aangenomen. Bij haar afscheidsvoorstelling was de zaal goed gevuld. Haar echtgenoot had een melodie voor haar gecomponeerd en de acteur Cornelis Johannes Roobol had er een tekst bij geschreven. De recensenten, die opmerkten dat Majofski ontroerd was bij het zingen van dit afscheidslied, vonden haar vertrek een schande voor het Amsterdamse toneel (Algemeen Handelsblad, 28 juni 1858). Er verscheen een pamflet getiteld Mevrouw L.J. Stoetz-Majofski en de heer J. Tjasink. Een woord over het groote tooneel te Amsterdam, waarin de schrijver zich beklaagt over de slechte staat van vooral het Amsterdamse toneel. Immers, in de periode nadat de Schouwburg in handen van particulieren was gekomen, waren enkele belangrijke toneelspelers, onder wie Majofski, vertrokken om elders te gaan spelen.

Sinds 1836 had Louisa Majofski in de rol van Pieternel elk jaar op de Schouwburg de traditionele nieuwjaarswens uitgesproken. Na haar vertrek naar Brussel publiceerde ze haar wens in de Amsterdamsche Courant van 1 januari 1859: ‘ik [mag] bij de aanvang van het jaar de gelegenheid niet laten voorbijgaan, in het openbaar de vurigste wensen voor het heil mijner vaderstad [...] uit te boezemen, en hoewel ik het nu niet mondeling kan doen, zoals het mij zo vele jaren vergund was in het karakter van Pieternel aan de zijde van Thomasvaer, mijn geachte kunstbroeder de heer J. Tjasink, hoop ik dat het even zo welwillend door het geacht Amsterdamse publiek zal worden opgenomen’. Een jaar later haalden haar ‘kunstbroeders’ Tjasink en Roobol haar terug naar Amsterdam, waar ze tot 1873 weer elk jaar Pieternel speelde. Daarna heeft haar dochter Christine Stoetz de rol op zich genomen.

Terug in Amsterdam

Rond 1868 waren drie generaties Stoetz-Majofski verbonden aan de Amsterdamse schouwburg: Louisa Majofski, haar dochter Christine Stoetz en haar kleindochter Marie van Westerhoven (1857-1946). Als toneelspeelster had Majofski nog steeds veel succes. Volgens de recensenten werd haar spel gekenmerkt door eenvoud en toewijding. Ze was een actrice ‘wier opvatting van de rollen altijd zo uitstekend en wier spel meestal zo natuurlijk is’ (Amsterdamsche Courant, 22 oktober 1869).

Op 5 oktober 1871 vierde Louisa Majofski haar vijftigjarig jubileum als zangeres en toneelspeelster met een optreden als Naatje Kwikmedit in het stuk Parade op den Dam van Scribax. Bij deze gelegenheid zong zij de volgende woorden: ‘Als jong meisje hier gekomen,/ Zong ik vaak het hoogste lied./ [...] Moge ik helpen nog de jaren,/ Die mij God in ’t leven spaart,/ Onder hem, de bloei bewaren/ Van dit huis, ons lief en waard’. Tot slot hoopte ze nog lang ‘de gunst’ van het Amsterdamse publiek te zullen verdienen. Majofski zelf werd toegezongen door haar collega Maria Johanna Kleine-Gartman en haar kleindochter Marie.

Een jaar later, in 1872, werd de Amsterdamse Schouwburg gesloten wegens een verbouwing. De spelers van de schouwburg, onder wie Majofski, vormden een gezelschap dat ze de Vereenigde Tooneelisten van den Stadsschouwburg noemden en dat voorstellingen gaf in het Grand Théâtre van A. van Lier in de Amstelstraat. Op 28 augustus 1873 nam Majofski afscheid van het toneel met de rol van Pernelle in De huichelaar van Molière en van Vrouw Susanna in De arme dichter van Kotzebue. Negen maanden later overleed Louisa Majofski, 71 jaar oud.

Naslagwerken

Coffeng; Worp.

Archivalia

  • Stadsarchief Amsterdam: DTB.
  • Theater Instituut Nederland, Amsterdam: personaliamap Louisa Stoets-Majofski.
  • Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), Handschriftencollectie: Bd 91 [brief van F.N. Stoetz aan J. Hilman]; Ee 42: ax [brief van Christine Stoetz]; Em 67 [brief van Christine Stoetz aan M.B. Mendes da Costa].

Gespeelde rollen

Voor andere dan de hierboven genoemde rollen, zie Coffeng.

Literatuur

  • Mevrouw L.J. Stoetz-Majofski en de heer J. Tjasink. Een woord over het groote tooneel te Amsterdam (Amsterdam 1858) [pamflet].
  • Algemeen Handelsblad, 28-6-1858 [recensie].
  • Amsterdamsche Courant, 1-1-1859; 22-10-1869 [recensie].
  • N. Donker, Noord en Zuid-Nederlandsche tooneel-almanak voor 1875 (Amsterdam z.j. [1874]) 97-101.
  • F. Hageman, ‘De stamboom der Majofsky’s’, De Javabode 3-5-1935.
  • J. Hilman, Ons tooneel. Aanteekeningen en geschiedkundige overzichten, naamrol van plaatwerken en geschriften, deel 2 (Amsterdam 1879).
  • M.B. Mendes da Costa, Tooneel-herinneringen, deel 1 (Leiden 1900).
  • J.A. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen Schouwburg (Amsterdam 1920) 256.

Auteur: Inge-Marlies Sanders

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 670

laatst gewijzigd: 13/01/2014