Leur, Sylvia Yvonne de (1933-2006)

 
English | Nederlands

LEUR, Sylvia Yvonne de (geb. Breslau, toenmalig Duitsland 30-5-1933 – gest. Huizen 20-4-2006), actrice en cabaretière. Dochter van Johannes Anthony de Leur (1904-1974), violist en orkestleider, en Herta Alice Sommer (1907-1991), ballerina. Sylvia de Leur trouwde in 1961 met Aart Gisolf (1937), arts, televisiepresentator en saxofonist. Uit dit huwelijk, dat in 1981 werd ontbonden, werden 1 zoon en 1 dochter geboren.

Sylvia de Leur werd geboren als het enige kind van een Nederlandse vader en een Duitse moeder in het toen nog Duitse Breslau (nu Wroclaw in Polen). Voor haar moeder, een alcoholiste, was ze een ongewenst kind: in haar ogen had de geboorte van Sylvia haar lichaam en daarmee haar carrière als danseres verwoest. Al was dat laatste in de praktijk bezijden de waarheid, het was voor haar een reden haar dochter af te wijzen. Mede daarom en vanwege de tournees van haar ouders werd Sylvia grotendeels opgevoed door haar grootouders van moeders kant. Al op vijfjarige leeftijd stond ze op de spitzen. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, dook haar halfjoodse vader onder in de buurt van Breslau.

Naar Nederland

Voor het einde van de oorlog vluchtte het gezin De Leur naar het Westen met een troep muzikanten en circusartiesten om te ontkomen aan de oprukkende Russen en de geallieerde bombardementen. Zo kwamen ze in de chaos van de oorlog terecht in het beruchte bombardement op Dresden, dat ze ternauwernood overleefden. Vervolgens belandde het gezin in Sudetenland, het huidige Tsjechië. Hier trad Sylvia de Leur samen met haar ouders op voor de Russische soldaten. Het was een succesvolle maar moeilijke tijd: de zorg voor de alcoholistische moeder kwam vooral neer op Sylvia. Ze bekwaamde zich in de acrobatiek en wilde slangenmens worden. Maar ze was ook een schoolgaand kind, dat Russisch en Tsjechisch leerde, Duits en Pools sprak en optrad als tolk voor de Russen.

Toen de communisten in 1949 de macht grepen in Tsjecho-Slowakije moesten alle buitenlanders het land verlaten. Het gezin De Leur vertrok naar Nederland en ging in Bussum wonen. Via zijn familie kreeg Sylvia’s vader werk als musicus; haar moeder begon een balletschool in Bussum. Sylvia wilde graag naar de toneelschool, maar vanwege haar slechte Nederlands en Duitse accent, waar na de oorlog een smet op rustte, lukte dat niet.

Op de planken

Sylvia de Leur werd daarom schoonheidsspecialiste, een vak dat de theaterwereld nog het dichtst naderde. In Amsterdam ging ze vaak dansen bij het COC (Cultuur en Ontspannings Centrum), onderdeel van een vereniging die zich inzette voor emancipatie van homoseksuelen. Zo leerde ze een zekere Petronella kennen, met wie ze vier jaar een verhouding had. Intussen kreeg ze via de artistieke kringen van haar ouders toch een voet tussen de deur in de theaterwereld. Ze kreeg spraaklessen van Georgette Rejewski en Jaap Hoogstra. Ook volgde ze lessen bij Bep Ogterop, Jack Bow en Willy Ruys, destijds gerenommeerd in de theaterwereld voor hun opleidingen in respectievelijk zang, dans en toneel. De Leur bleek een doorzetter: ze raakte haar Duitse accent kwijt en viel op door haar komisch talent. Haar debuut maakte ze in 1956 bij het nachtcabaret Het Uiltje van Kees Manders. Daarna ging ze op tournee met het gezelschap van Benny Vredens, Berry Kievits en Gerard Walden.

Rond 1960 was Sylvia de Leur half en half verloofd met televisieregisseur Rob Touber, maar ze ging samenwonen met de latere televisiedokter Aart Gisolf omdat ze van hem zwanger was. In 1961 kregen ze hun eerste kind, Marino, en het gezin betrok een achterhuis aan de Prinsengracht. De Leur ging al snel weer aan het werk bij het cabaretprogramma En ik zei de gek (1961), geregisseerd door Toon Hermans. Een door haar gezongen nummer uit die show, ‘De Kokoraki’, werd een grote hit, waarmee ze op radio en televisie furore maakte. Mede daarom werd ze gevraagd voor Lurelei, het meest spraakmakende cabaretgezelschap van de jaren zestig, dat de modes van de tijd scherp bekritiseerde. Hier trad ze op met onder anderen Jasperina de Jong, Frans Halsema, Leen Jongewaard, Ben Rowold en Eric Herfst. De Leur ging er prat op dat ze in een sketch over de schrijver Jan Cremer als eerste het woord ‘neuken’ op het toneel had gebruikt.

Maar hoezeer Sylvia de Leur ook furore maakte, ze verdiende te weinig, zeker omdat haar partner Gisolf nog medicijnen studeerde en hun zoon Marino vanwege zijn klompvoeten veel medische zorg nodig had. Om die reden stapte ze over naar de revue van Wim Kan, waar ze 1000 gulden per maand verdiende in plaats van de 385 bij Lurelei. Na de geboorte van haar tweede kind Loes in 1966 stopte ze bij Kan. Het gezin woonde toen op de Westermarkt en verhuisde later naar het (Amsterdamse) Zandpad.

De carrière van De Leur verliep voorspoedig, mede door haar overstap naar de televisie, een medium dat toen sterk in opkomst was. Ze trad op in populaire televisieseries als Rust noch duur (1969) en Mijn tante Victoria (1972) en in geliefde kinderseries als De vloek van woestewolf (1974) en Pommetje Horlepiep (1974). Op de televisie was ze ook regelmatig te zien in allerhande spelprogramma’s en shows. Verder vertolkte ze rollen in speelfilms als Wat zien ik (1971), een van de best bekeken Nederlandse films, De inbreker (1972) en De mantel der liefde (1978), en in diverse musicals, zoals Hé, kijk mij nou (1977) en Nonsens (1987).

Einde van een carrière

Op 26 maart 1975 nam De Leurs leven een dramatische wending. Op die dag zag ze hoe haar zoon Marino op de fiets werd geschept door een afslaande cementwagen van de gemeente. Marino overleed later aan zijn verwondingen. Deze klap kon ze nauwelijks verwerken, temeer omdat vlak daarop ook haar vader en haar jeugdvriend Rob Touber overleden. De dood van Marino bracht een verdere verwijdering met haar man teweeg. Hun huwelijk, dat door wederzijdse buitenechtelijke affaires toch al was ondermijnd, liep in 1981 uit op een scheiding.

Werken werd voor De Leur na de dood van haar zoon vooral wegwerken. Ze vond tijdelijk verlichting bij de Baghwan en in schilderen. In 1995 moest ze rust nemen, maar twee jaar later maakte ze een come-back met de solovoorstelling Geluk? Wieso Glück?, een voorstelling over haarzelf en de relatie met haar in 1991 overleden moeder, wier rol ze eveneens vertolkte. Juist omdat het geen afrekening was, maar een gevoelvol dubbelportret over de moeizame verhouding tussen een afwijzende moeder en een dochter die nooit aan de verwachtingen kon voldoen, werd De Leur alom lof toegezwaaid. Het was haar laatste theateroptreden. Kort daarna werd bij haar een ongeneeslijke, progressieve spierziekte geconstateerd, waaraan ze in 2006 te Huizen overleed. Haar as werd bijgezet op de Nieuwe Oosterbegraafplaats in Amsterdam.         

Naslagwerken

Honig.

Rollen

Behalve in bovengeeuennoemde producties trad Sylvia de Leur ook op in onder meer de films Rififi in Amsterdam (1962) en De avonden (1989), het televisieprogramma Rust noch duur (KRO, 1969/70), en de volgende (toneel)producties:

  • Oud zeer (Lurelei, 1967).
  • Hé, kijk mij nou (Pallas Theater- en Filmprodukties, 1978).
  • Er is er één jarig (De Mounties, 1984).
  • Het verjaardagsfeest (Het Noord Nederlands Toneel, 1992).
  • Voor een volledig overzicht zie: www.wiki.theaterencyclopedie.nl; zie ook Honig.

Literatuur

Ed van Eeden en Frénk van der Linden, Balanceren met bagage. Het leven van Sylvia de Leur (Amsterdam 1997).

Illustratie

Sylvia de Leur. VARA, 1979 (Instituut voor Beeld en Geluid).

Auteur: Joris van Groningen

laatst gewijzigd: 31/12/2018