Khadija Sultana (ca. 1600 -na 1665)

 
English | Nederlands

KHADIJA SULTANA (geb. Golkonda, India ca. 1600 – gest. na 1665), koningin en regentes van Bijapur (India), onderhield goede relaties met VOC. Dochter van Muhammad Qutb Shah (1593-1626), van 1611 tot 1626 sultan van Golkonda. Khadija Sultana trouwde in 1633 in Bijapur met Muhammad Adil Shah (1613-1656), van 1626 tot 1656 sultan van Bijapur. Het is onbekend of uit dit huwelijk kinderen zijn voortgekomen.

Khadija Sultana werd geboren als dochter van de sultan van Golkonda (India) en een van zijn vrouwen. In 1633 trouwde zij met Muhammad Adil Shah, sultan van Bijapur – ze was zijn derde of vierde, maar belangrijkste echtgenote. Later noemde men haar Bari Sahiba, hetgeen zoveel betekent als ‘grande dame’. Reeds eind 1635 of begin 1636 speelde zij een sleutelrol in een paleisrevolutie waarbij een minister (Khawas Khan) werd verwijderd. Na de dood van haar echtgenoot in 1656 was zij als regentes enkele jaren de machtigste persoon in het sultanaat.

In de periode van haar regentschap (1656-1661) vertegenwoordigde Khadija de nog jonge troonopvolger Ali Adil Shah II, maar haar biologische relatie tot hem is onduidelijk. Onmiddellijk nadat zij Ali op de troon had geplaatst begonnen geruchten de ronde te doen dat hij een bastaard was of zelfs helemaal geen kind van Muhammad. De Mogolkeizer uit Noord-India greep die geruchten aan als excuus om het sultanaat binnen te vallen. Volgens een Engelse contemporaine bron zou Ali de zoon zijn van Muhammad en een van zijn bijslapen, en niet van een van zijn echtgenotes. Het is echter opvallend dat Khadija Sultana in haar brieven aan de VOC Ali aanduidt als haar ‘regerende zoon’ en ‘oogappel’. Het is dus ook mogelijk dat Ali haar natuurlijke zoon was, maar van een andere vader.

Tijdens en na haar regentschap onderhield Khadija Sultana goede contacten met de VOC. Dat bleek onder andere in 1659, toen zij op verzoek van de VOC troepen stuurde naar de grens met Goa, de door forten omgeven hoofdstad van het Portugese rijk in Azië. Al jarenlang probeerde de VOC Goa te veroveren. Khadija’s overleden echtgenoot had meermaals ingestemd met een offensief – de VOC zou Goa vanaf zee aanvallen, de troepen van de sultan vanaf land – maar hij had dat nooit ten uitvoer gebracht. De troepenzending door Khadija liep overigens op niets uit.

Toen Khadija Sultana in 1661 een ‘hajj’ (pelgrimage) naar Mekka maakte, liet ze zich vervoeren door een VOC-schip. Dit was bijzonder, niet alleen omdat leden van Indiase dynastieën doorgaans alleen op eigen schepen naar Mekka reisden, maar ook omdat zij zich daarmee als islamitische vrouw begaf in een gezelschap van niet-moslims. Haar aankomst te Vengurla, waar het VOC-jacht gereed lag, maakte grote indruk op de aanwezige Nederlanders. Ooggetuige Johan Nieuhoff beschrijft in detail haar gevolg van vierduizend ruiters met fonkelende uitrusting, alsmede muzikanten en kamelen. De koningin zelf en haar hofdames arriveerden in kostbare, overdekte draagstoelen. Ze dicteerde brieven in verschillende talen, aldus Nieuhoff, ‘waaruit men haar verstand en taalkunde kon bespeuren’. Khadija toonde zich ontevreden over het feit dat het jacht waarmee zij zou reizen kleiner was dan sommige andere schepen van de VOC-vloot die haar kwam verwelkomen. De uitleg dat een klein jacht geschikter was voor de ondiepten van de Rode Zee stelde haar echter tevreden.

Khadija Sultana begaf zich in haar draagstoel naar het strand, waar een tent voor haar was opgeslagen. Vandaar leidde een pad tussen twee schermen naar een sloep die eveneens voorzien was van een tent. De sloep bracht haar eindelijk naar het jacht. De tenten en schermen waren nodig om de ‘parda’ (afscheiding van mannenblikken) van Khadija en haar vijftig tot zestig meereizende hofdames te bewaren. Het is niet bekend hoeveel contact Khadija had met de Nederlanders aan boord, maar een saillant detail is dat de Nederlandse onderstuurman en een Engelse matroos zich tijdens de reis tot de islam bekeerden en uit VOC-dienst verdwenen zodra het schip voor anker ging in Mokha. Dit resulteerde in een internationaal schandaal, want het verhaal ging dat de twee in het gevolg van Khadija waren opgenomen. Nog jaren later ontkende Khadija iedere betrokkenheid.

In 1662 keerde Khadija op een Indiaas schip terug naar Bijapur. Bij een ontmoeting met het hoofd van de VOC-vestiging in Vengurla mopperde zij nog wat over het kleine VOC-jacht, maar in een brief aan de gouverneur-generaal betuigde zij haar grote dank. Toen zij in 1663 besloot opnieuw op reis te gaan, ditmaal naar Perzië en de Shi‘itische heilige plaatsen in Irak, liet zij een eigen schip uitrusten door Portugese particulieren. De VOC leverde echter opnieuw twee bemanningsleden. Eenmaal aan het Perzische hof aangekomen wilde zij haar zoon geld laten overmaken via de VOC. De VOC-bestuurders gaven toestemming, in de hoop dat zij opnieuw van haar diplomatieke diensten gebruik konden maken, maar het is onduidelijk of Ali het geld inderdaad heeft overgemaakt.

Na 1665 zijn er geen verdere sporen van Khadija in de archieven te vinden. Het is niet bekend of zij nog naar India is teruggekeerd en wanneer zij gestorven is.

Archivalia

Nationaal Archief, Den Haag: VOC Archief, inv. nr. 1241, 335 [zegel].

Literatuur en uitgegeven bronnen

  • Johan Nieuhoff, Zee en lant-reize, door verscheide gewesten van Oostindien (Amsterdam 1682) 77.
  • Dagh-register gehouden int Casteel Batavia vant passerende daer ter plaetse als over geheel Nederlandts-India (Den Haag/Batavia 1887-1930) 1661: 5, 97, 159, 211, 216, 409, 439; 1663: 305-306, 335, 545; 1664: 320, 353, 373, 422; 1665: 266, 321 [de brieven van Khadija: 1661: 193-194 en 442-443; 1663: 548].
  • English records on Shivaji, deel 4: 1659-1682, B.G. Paranjpe ed. (Puna 1931) 1: 1-4.
  • M.A. Nayeem, External relations of the Bijapur Kingdom (1489-1686 A.D.): a study in diplomatic history (Hyderabad 1974) 256.
  • H.K. Sherwani, History of the Qutb Shahi dynasty (Hyderabad 1974) 385 [met stamboom in bijlage].
  • Richard M. Eaton, Sufis of Bijapur 1300-1700: social roles of Sufis in Medieval India (Princeton 1978) 182.
  • Gijs Kruijtzer, Xenophobia in seventeenth-century India (Leiden 2009) 49-50, 66, 69, 76, 82-83, 94, 101, 164-165, 169.

Illustratie

Nederlandse vertaling van het zegel van Khadija Sultana, met na de aanroep van God, Muhammad en Ali haar titel ‘Bari Sahiba’ en haar patroniem, ‘de dochter van Muhammad Qutb Shah’ (Nationaal Archief, Den Haag).

Auteur: Gijs Kruijtzer

laatst gewijzigd: 13/01/2014