Gilliams, Joanna Jacoba (1892-1927)

 
English | Nederlands

GILLIAMS, Joanna Jacoba (geb. Antwerpen 3-5-1892 – gest. Amsterdam 26-11-1927), zangeres en cabaretière, slachtoffer ‘crime passionel’. Dochter van Petrus Gilliams (1867?-?), schoenmaker, en Anna Maria Crets (1869?-?). Jenny Gilliams trouwde (1) in 1912 met Fredericus Henricus Elbers, kapper; (2) na echtscheiding (30-8-1918) op 16-7-1927 in Den Haag met Jean Louis Pisuisse (1880-1927), cabaretier. Uit huwelijk (1) werd 1 zoon, uit (2) 1 dochter geboren.

Joanna Jacoba (Jenny) Gilliams was de enige dochter in het gezin van een Vlaamse schoenmaker. Ze was in de leer als modiste, maar vormde al op jeugdige leeftijd een zangduo met haar broer Frans dat onder meer optrad in het stamcafé van hun vader. Van het geld dat ze daarmee verdiende, nam ze zanglessen bij Berthe Seroen. In 1912 trouwde ze met haar buurjongen Fred Elbers. Met hem, haar broer en diens echtgenote Francien zong Gilliams op bruiloften en partijen. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, vluchtten ze naar Hoorn, waar ze met betrekkelijk succes hun cabaretgezelschap voortzetten. Gilliams had aanvullende inkomsten als modiste. In 1916 beviel ze van zoon Freddy.

Ensemble Pisuisse

Rond 1916 verhuisde het gezin Elbers-Gilliams naar Amsterdam, waar haar broer haar in contact bracht met de impresario Max van Gelder. Haar huwelijk liep spaak, mede omdat haar man wilde terugkeren naar België, wat hij in 1918 ook deed. Tijdens een door Van Gelder geëngageerd optreden, in een feestzaaltje in Roosendaal, ontmoette Jenny Gilliams de bekende cabaretier Jean Louis Pisuisse, die direct gecharmeerd raakte van haar pretentieloze optreden. Hij contracteerde haar voor zijn gezelschap en op 27 april 1919 opende ze de voorstelling met Vlaamse liederen. Nadat collega Paul Collin zich over haar had ontfermd en Franse liedjes had geleerd, traden ze samen op als Parijse straatzangers. De pers vond aanvankelijk dat Gilliams wat te ‘damesachtig’ was voor die rol, maar na verloop van tijd groeide de act uit tot een succesnummer (Rotterdamsch Nieuwsblad, 18-6-1919). Ook zong ze romantische duetten met gezelschapsleider Pisuisse. Deze was getrouwd met actrice Fie Carelsen, maar hij begon zijn tegenspeelster het hof te maken. Gilliams wist de boot een tijdje af te houden, maar zwichtte uiteindelijk voor zijn charmes: in juni 1919, toen Carelsen met ziekteverlof was, kregen zij een relatie. Uit deze affaire, die Pisuisse aan zijn vrouw beschreef als ‘méér dan zomaar een avontuurtje’, werd een dochter geboren, de latere auteur Jeanne-Louise Wilhelmine Gilliams (1920). Carelsen drong aan op een scheiding, maar Pisuisse weigerde, al leefde hij op dat moment samen met Jenny en ‘hun’ kinderen Jenneke en Freddy, in Den Haag.

In 1922 was Jenny Gilliams opnieuw zwanger van Pisuisse, maar na lezing van de liefdesbrieven die Pisuisse nog altijd aan Carelsen stuurde, koos ze voor abortus. Aan haar collega Willy Corsari biechtte ze op dat ze ‘van die man niet nog een kind wou hebben’ (Ibo, 176). Toch ging ze met Pisuisse verder, ook op toneel – in 1924 deden ze samen een voorstelling met liedjes uit de pruikentijd. Toen Pisuisse zich in 1925 officieel van Fie Carelsen liet scheiden, liet hij ‘tijdelijk ontbonden’ op de scheidingsakte zetten, maar tijdens de tournee van het ‘trio Pisuisse’ door Nederlands-Indië kreeg Gilliams als verjaardagscadeau briefpapier met ‘Jenny Pisuisse-Gilliams’ als briefhoofd. Dat leek een bevestiging van hun relatie. Pas toen Jenny Gilliams dreigde met de kinderen te vertrekken, kwam het tot een officieel huwelijk, op 16 juli 1927. Ze hadden hun kinderen wijsgemaakt die dag hun twaalfeneenhalfjarig ‘huwelijk’ te vieren.

Crime passionel

Omdat Pisuisse zichzelf te oud vond worden, zong Jenny Gilliams in augustus 1927 liefdesduetjes met de jonge tenor Tjakko Kuiper (1898-1927). Dit leidde tot een stormachtige affaire en, toen Pisuisse erachter kwam, tot ontslag van Kuiper op staande voet. Gilliams vertrok met haar kinderen tijdelijk naar een pension, maar keerde later terug naar haar echtgenoot. Haar ex-minnaar kon dat niet verkroppen en bleef haar en het gezelschap Pisuisse obsessief volgen. Op 26 november 1927 meldde hij zich bij Hotel Schiller, waar het gezelschap verbleef vanwege een reeks optredens in Mille Colonnes op het Rembrandtplein. Hij gaf een briefje voor Gilliams af aan de portier, maar dat stuurde ze terug met ‘geen antwoord’ erop. Kuipers stelde zich verdekt op achter het standbeeld van Rembrandt en zodra Pisuisse en Gilliams het plantsoen overstaken, sprong hij achter het beeld vandaan met een pistool. Na hen te hebben neergeschoten, schoot hij zichzelf dood.

Zwaargewond werden Jenny Gilliams en haar echtgenoot naar het politiebureau in de Halvemaansteeg gebracht. Pisuisse bezweek aan zijn verwondingen nadat hij had geïnformeerd naar de toestand van zijn vrouw. Gilliams overleed een uur later op de operatietafel van het Binnengasthuis. Na een afscheidsceremonie op 1 december in de kleine zaal van het Concertgebouw, waar de sprekers vooral Pisuisse eerden, werden de stoffelijke resten naar de Haagse begraafplaats Eik en Duinen gebracht. Wegens onenigheid tussen de families werd Jenny Gilliams uit het gezamenlijke graf verwijderd en herbegraven in het graf ernaast – Fie Carelsen werd in 1975 wel in het graf van Pisuisse bijgezet.

Jenny Gilliams is te vroeg gestorven om haar kwaliteit als zangeres en cabaretière vast te stellen – ze is vooral beroemd vanwege de gewelddadige dood van haar en haar echtgenoot. De laatste jaren van haar leven bracht Gilliams door in de schaduw van Pisuisse, zoals de afscheidsceremonie van het echtpaar al pijnlijk duidelijk had gemaakt. Bovendien gaven sommigen Gilliams de schuld van het drama. Zo toonde Leo Lauer in zijn brochure Het drama Pisuisse (1927) begrip voor Kuipers: ‘Een gefolterd menschen-kind doet veel, doet alles’. Toen de familie Gilliams hem van smaad beschuldigde, publiceerde hij nog datzelfde jaar een herziene versie met een milder oordeel over Jenny Gilliams.

Naslagwerken

Honig; Theaterencyclopedie.

Archivalia

Gemeentearchief Den Haag: bevolkingsregister 's-Gravenhage 1913-1939.

Literatuur

  • Leo Lauer, Het drama Pisuisse. Waarom is hij vermoord? (Amsterdam 1927).
  • Willy Corsari, Liedjes en herinneringen (Den Haag 1972).
  • Anke Hamel, Mijn liefste lief. Brieven van Jean-Louis Pisuisse aan Fie Carelsen (Den Haag 1989).
  • Wim Ibo, En nu de moraal... Geschiedenis van het Nederlands cabaret 1895-1936 (Alphen aan de Rijn 1981).
  • Jenny Pisuisse, Jean-Louis Pisuisse. De vader van het Nederlandse Cabaret (Bussum 1977) [geschreven door haar dochter].

Illustratie

Jenny Gilliams. Atelier Schepel, 1917 (Collectie Theater in Nederland).

Auteur: Bobbie Blommesteijn

laatst gewijzigd: 25/11/2017