Gertrud
Cohn groeide op in een Joods middenstandsgezin in het Duitse Braunschweig. Toen
zij elf jaar oud was, overleed haar moeder. Ze maakte haar school af in Berlijn
en vervolgde haar opleiding aan de Soziale Frauenschule, de door de feministe Alice Salomon
opgerichte beroepsopleiding voor maatschappelijk werk. Op haar twintigste
verhuisde ze naar Londen, waar ze werkte als secretaresse en zich aansloot bij
de vrouwenkiesrechtbeweging. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, werd haar
positie als ‘vijandelijke buitenlander’ in Engeland problematisch en in 1915
vertrok ze naar het neutrale Nederland. Ze vond werk als medewerkster van het
Joods Nationaal Fonds in Den Haag, een organisatie die in Palestina grond
aankocht voor geïmmigreerde pioniers. Daarnaast werd ze actief binnen de kleine
zionistische beweging in Nederland.
Via
de zionistische beweging leerde Cohn Jacques van Tijn kennen, een telg uit een
gegoede Joodse familie. Kort na hun huwelijk in 1920, waarna Cohn de
Nederlandse nationaliteit verkreeg, vertrokken de Van Tijns naar het
buitenland. De tien daaropvolgende jaren verbleven zij – met inmiddels hun
kinderen Chedwah Jochewed (1921) en David (1923-1989) – in Zwitserland,
Zuid-Afrika, Mexico, Oeganda en Tanganyika, waar haar man werkte als mijnbouwkundig
ingenieur. In 1932 keerde het gezin terug naar Nederland en gingen ze in
Blaricum wonen. Gertrude van Tijn, zoals ze zich nu noemde, ging bij de Joodse
Vrouwenraad werken als hoofd van de afdeling maatschappelijk werk. De
machtsovername door de nazi’s in Duitsland in januari 1933 veranderde haar
leven ingrijpend.
De Joodse Raad
De
grote toestroom van Joodse vluchtelingen uit Duitsland leidde tot de oprichting
van een Comité Joodse Vluchtelingen in Nederland – met Gertrude van Tijn als
secretaresse. Ze zette zich vol overgave in om nieuwe vluchtelingen op te
vangen of te helpen verder te trekken naar buitenlandse bestemmingen als
Palestina of de Verenigde Staten. De hoge werkdruk viel samen met een crisis in
haar persoonlijke leven. In 1937 verliet haar man haar voor een jongere vrouw en hun huwelijk werd kort daarna ontbonden. Gertrude van Tijn – zoals ze zich
bleef noemen – kreeg een zenuwinzinking, maar toen de vluchtelingencrisis
verhevigde, wijdde ze zich met nog grotere vastberadenheid aan haar werk. Een
project dat haar bijzonder na aan het hart lag, was de oprichting van een
landbouwschool in Wieringen, waar honderden jonge vluchtelingen zich
voorbereidden op een nieuw leven als agrariër buiten Europa. In juli 1939
organiseerde ze samen met zionisten uit Palestina het min of meer heimelijke
vertrek van een schip dat meer dan driehonderd illegale vluchtelingen van
Amsterdam naar Palestina bracht.
Aan
het begin van de Duitse bezetting in mei 1940 koos Gertrude van Tijn er ondanks
verschillende vluchtmogelijkheden voor om in Nederland te blijven. Haar
voormalige echtgenoot en kinderen vertrokken wel. Als hoofd van de afdeling
emigratie van de door het nazibewind ingestelde Joodse Raad hielp ze Duits-Joodse
vluchtelingen en een aantal Nederlandse Joden naar neutrale landen te ontkomen.
Ze kreeg hiervoor financiële en logistieke steun van het American Jewish Joint
Distribution Committee. In mei 1941 gaven de nazi-autoriteiten haar zelfs
toestemming om naar het neutrale Portugal te reizen om emigratieplannen te
bespreken met de vertegenwoordigers van het comité daar.
Toen
Gertrude van Tijn was teruggekeerd in Amsterdam, bleek het beleid van de nazi’s
ten aanzien van Joden steeds meer gericht te zijn op massamoord in plaats van
emigratie. In juni 1941 gaf ze in opdracht van de Joodse Raad aan de SS de
namen en adressen door van studenten van de landbouwschool in Wieringen die
tijdelijk in Amsterdam waren ondergebracht. SS-officier Klaus Barbie had haar
verzekerd dat de jonge mannen naar de opleidingsboerderij zouden worden
teruggebracht, maar ze werden naar het gevangenenkamp Mauthausen gestuurd –
geen van hen zou het overleven. Diep geraakt door dit voorval besloot Van Tijn
nooit meer dergelijke informatie aan de nazi’s te verstrekken. Ze weigerde
voortaan resoluut als haar dit gevraagd werd. Wel bleef ze voor de Joodse Raad
werken, zelfs toen de deportaties van Joden uit Amsterdam waren begonnen. Omdat
de emigratiemogelijkheden afnamen, stond ze aan het hoofd van de nieuwe
afdeling Hulp aan Vertrekkenden, die voedsel en medicijnen verstrekte aan
gedeporteerden en een basisuitrusting verschafte voor hun veronderstelde
‘hervestiging in het oosten’. In werkelijkheid werden de meesten naar Auschwitz
en Sobibor gedeporteerd en daar om het leven gebracht.
Maatschappelijk
werk
In
september 1943 werd Gertrude van Tijn, samen met vrijwel alle in Amsterdam
overgebleven Joden, naar kamp Westerbork gestuurd. Van daaruit werd ze in maart
1944 naar Bergen-Belsen in Duitsland gedeporteerd. In juli reisde ze met 282
andere gevangenen naar Palestina (op dat moment onder Brits bewind), dankzij
een Duits-Britse uitwisseling van Joden in Duitsland met niet-Joodse Duitse
burgers in Palestina. Na aankomst in Palestina schreef ze voor de Nederlandse
overheid een gedetailleerd verslag van de gruwelijkheden van de Jodenvervolging
in Nederland, een van de eerste ooggetuigenverslagen die de vrije wereld
bereikten (Van Tijn, Contribution).
Na
de bevrijding keerde Gertrude van Tijn terug naar Nederland. Als functionaris
van de Nederlandse overheid deed ze maatschappelijk werk voor terugkerende
gedeporteerden. Toen sommigen van hen kritiek leverden op haar handelen tijdens
de oorlog, verliet ze het land. Ze werd aangeklaagd door een vluchteling die ze
tijdens de oorlog had helpen vluchten, maar de Raad voor het Rechtsherstel –
die speciaal voor dit soort zaken was ingesteld – verwierp de aanklacht en
prees Van Tijn voor haar werk in de oorlog.
In
1946 werkte Gertrude van Tijn enkele maanden voor de Verenigde Naties met Joodse
vluchtelingen in Shanghai. De rest van haar leven bracht ze door in de
Verenigde Staten, waar haar kinderen zich hadden gevestigd – eerst in Taos, New
Mexico, en later in Portland, Oregon. Toen ze op 83-jarige leeftijd terminaal
ziek werd, maakte ze een einde aan haar leven.
Reputatie
Gertrude
van Tijn was een energieke vrouw met een groot organisatorisch talent. Zij
droeg bij aan de redding van naar schatting 22.000 Joden, maar haar
betrokkenheid bij de Joodse Raad tijdens de oorlog schaadde haar reputatie. Tot
het einde van haar leven bleef zij pleitbezorgster van radicale politieke en
maatschappelijke doelen en was zij zioniste en feministe.
Werk
Contribution towards the history of the Jews in Holland from May
10th, 1940 to June 1944.
Literatuur
Bernard
Wasserstein, Gertrude van Tijn en het lot
van de Nederlandse Joden (Amsterdam 2013) [met literatuurlijst en lijst van
archivalia].
Illustratie
Gertrude van Tijn, door onbekende fotograaf, 1915 (privécollectie).
Auteur:
Bernard Wasserstein