Alt, Margaretha Adriana (1883-1962)

 
English | Nederlands

ALT, Margaretha Adriana, vooral bekend als Moesje Alt of Zuster Alt (geb. Den Haag 22-8-1883 – gest. Arnhem 22-3-1962), zendelinge en schrijfster. Dochter van Johannes David Alt (1853-1934), meubelmaker, en Johanna Margaretha Wigleven (1858-1887). Margot Alt bleef ongehuwd. Zij nam twee pleegdochters aan.

Margaretha (Margot) Alt werd geboren als jongste van twee in een Haags middenstandsgezin. Haar ouders scheidden begin 1887 – ze was toen drie – en een half jaar later overleed haar moeder aan tuberculose. Margot en broer Bram werden ondergebracht bij de grootouders van moederskant, bij wie zij opgroeiden met twee neefjes, die eveneens hun moeder hadden verloren. Van 1894 tot 1897 volgde ze koorzanglessen aan de Koninklijke Muziek- en Zangschool. Tot haar teleurstelling werd zij erna niet toegelaten tot de vervolgopleiding. Haar grootmoeder stuurde haar naar de Haagsche Kookschool, waar zij in 1900 afstudeerde als lerares handwerken. Op haar achttiende deed ze belijdenis in de Nederlandse Hervormde Kerk.

Zendingszuster

Kort na haar belijdenis trad Margot Alt als kinderjuffrouw in dienst bij een Indisch gezin, dat tijdelijk in Nederland verbleef. In 1903 reisde zij samen met hen naar Nederlands-Indië. Tot begin 1906 woonde ze met het gezin in Batavia (Jakarta). In dat jaar liep haar contract af en verhuisde zij naar Lawang op Oost-Java, waar ze in een psychiatrische inrichting aan de slag ging als leerling-verpleegster. Zij haalde hier de diploma’s voor algemeen verpleegkundige en psychiatrisch verpleegkundige.

In Lawang maakte Margot Alt een intense bekeringservaring door tijdens een spirituele en psychische crisis: na gebed onderging ze de ontvangst van rust en vrede van God. Hierop besloot ze de rest van haar leven in dienst van God te stellen. Eind 1908 begon ze de sabbat te vieren met een collega-verpleegster die al langer tot het zevendedagsbaptisme behoorde en op 12 maart 1910 liet ze zich dopen door een zevendedagsbaptist. Daarmee trad zij officieel toe tot de zevendedagsbaptistengemeente te Haarlem, die in Nederlands-Indië zending bedreef. Ook verbrak zij de verloving met haar Nederlandse jeugdliefde, want hij was niet bekeerd. Ten slotte nam zij ontslag bij de psychiatrische inrichting om – ondersteund door de zevendedagsbaptistengemeente te Haarlem – zendingszuster te worden.

In 1910 begon Margot Alt als zendingszuster in de armenkolonie Pangoengsen (‘Toevluchtsoord’) te Tajoe op Java. Na twee jaar nam ze haar eerste pleegdochter aan: Annie. In 1914 vertrokken ze naar Gambang Waloeh, een weinig succesvolle landbouwkolonie waar zij voor het eerst als zendelinge zelf de scepter zwaaide: ze evangeliseerde onder de Javanen, bouwde een christelijke gemeente op, begon een school en ving zowel geestelijk gehandicapten als wezen op. Hier nam Alt haar tweede pleegdochter aan: Dora of Zusje. In 1922 verbrak ze de band met de zevendedagsbaptistengemeente te Haarlem.

Pinksterzending

Margot Alt was al jaren geïnteresseerd in de theologie en spiritualiteit van de pinksterbeweging maar ontving pas in 1926 de voor de pinksterbeweging kenmerkende doop met de Heilige Geest. Velen in de christelijke gemeenschap te Gambang Waloeh ondergingen vervolgens dezelfde mystieke ervaring. Begin 1927 werd Alt door de Pinkstergemeente in Nederlandsch-Indië (PGNI) aanvaard als evangelist en begon haar leven ten dienste van de pinksterbeweging. Een jaar later nam ze de redactie over van het tijdschrift Pinksterkracht, dat zij omdoopte tot Gouden Schooven (later: Gouden Schoven). Het blad kreeg ook in Nederland een steeds grotere lezerskring. Een jaar later gaf ze een dagboekje uit met Bijbelteksten, getiteld Het Volle Licht (1929) – in 1940 verscheen een vernieuwde versie die in Nederland vele malen herdrukt zou worden. Ook bezorgde zij de eerste versie van Glorieklokken (1930), die al snel uitgroeide tot dé liedbundel van de Nederlandse pinksterbeweging.

Margot Alt vertrok in 1929 uit Gambang Waloeh. De dertig Javaanse (half)wezen die zij op dat moment verzorgde, gingen mee. Via Soerabaja kwamen zij in 1930 terecht in Waroe. De PGNI stelde Alt in dat jaar aan als reizend evangelist. Tussen 1932 en 1936 werkte Margot Alt als voorganger van de pinkstergemeente in Kediri. In 1934 kwam het tot een breuk met de PGNI, onder meer omdat men moeite had met vrouwelijk leiderschap. Toen het jaar erna ‘Vereeniging de Pinksterzending in Nederlandsch-Indië’ werd opgericht, werd Alt daar voorzitter van. Tegen 1940 telde de Pinksterzending circa zestig gemeenten; een derde deel van de PGNI-gemeenten had zich aangesloten. Alt leidde de Pinksterzending vanuit Lawang. Nog altijd ving zij tientallen kinderen op in haar huis. Ook stichtte zij in Lawang een nieuwe gemeente.

Internering

In de zomer van 1943 werd Margot Alt gearresteerd door de Japanse bezetters. Zij ontsnapte aan de haar opgelegde doodstraf door onthoofding, maar werd wel tot het einde van de oorlog door de Japanners geïnterneerd. Na de oorlog verbleef ze gedwongen in een republikeins kamp te Lawang. Aansluitend woonde zij tot juni 1947 in een opvangkamp onder Brits en later Nederlands bestuur in Soerabaja.

Margot Alt bleef in Soerabaja wonen. Onder het nieuwe politieke regime lukte het haar niet om haar werk voor de Pinksterzending te hervatten, en daarom vertrok ze in 1951 naar Nederlands-Nieuw-Guinea, waar zij in de omgeving van Manokwari een nieuwe zendingspost stichtte. Ze oefende grote invloed uit op de pinksterbeweging in Nederland, voornamelijk met nieuwe uitgaven van haar zangbundel, het dagboekje en het tijdschrift Gouden Schoven.

Vanwege de Nieuw-Guineacrisis van 1961 werd Margot Alt gedwongen naar Nederland terug te keren. Korte tijd reisde zij door haar moederland om in samenkomsten van pinkstergemeenten te spreken. Ze ging wonen in Arnhem, waar zij een nieuwe vestiging van de Pinksterzending wilde beginnen. Daar stierf zij tamelijk onverwachts op 22 maart 1962.

Betekenis

Margot Alt was een opmerkelijke figuur binnen de pinksterbeweging, die vrouwelijk leiderschap met ambivalentie begroette. Met de voortgaande institutionalisering van de pinksterbeweging raakten vrouwen steeds meer op de achtergrond, maar als vrouw met een zelfstandige leiderschapsrol vormde ze een uitzondering op deze regel. Haar invloed was bovendien opmerkelijk groot. Ook al was ze als zendeling in Nederlands-Indië en Nederlands-Nieuw-Guinea werkzaam, toch wist ze met haar publicaties een duidelijk stempel op de pinksterbeweging in Nederland te drukken.

Archivalia

Niet gepubliceerde en handgeschreven bronnen in: Van der Laan, Moesje Alt.

Publicaties

Lijst van publicaties in: Van der Laan, Moesje Alt.

Literatuur

  • Marianne Suurmond-Vonkeman, ‘De positie van vrouwen in de pinksterbeweging’, in: Reender Kranenborg red., Pinksteren. Religieuze Bewegingen in Nederland 20 (Amsterdam 1990) 95-104.
  • Cees en Paul van der Laan, Toen de kracht Gods op mij viel. 100 jaar pinksterbeweging in Nederland 1907-2007 (Kampen 2007).
  • Cees van der Laan, Moesje Alt. 50 jaar zendelinge in Nederlands-Indië (Franeker 2016).

Illustratie

Margot Alt te Lawang, door onbekende fotograaf, 1938 (Collectie Cees van der Laan).

Auteur: Mirjam Hofman

laatst gewijzigd: 03/10/2017