Ada van Holland (ca. 1208-1258)

 
English | Nederlands

ADA van HOLLAND (geb. ca. 1208 – gest. Rijnsburg 15-6-1258), abdis van het klooster Rijnsburg. Dochter van Willem I, graaf van Holland (ca. 1168-1222) en Aleid van Gelre (ca. 1178-1218).

Het is niet bekend op welke leeftijd Ada van Holland in het klooster Rijnsburg intrad. In een oorkonde van 1233 komt haar naam voor; zij is dan nog non. Omstreeks 1239 is zij abdis geworden. Het klooster was in 1132 gesticht door Ada’s betovergrootmoeder Petronilla van Saksen. Het was een Benedictijnerklooster, vooral bedoeld voor hoogadellijke meisjes. Zij verbleven er tot hun huwelijk of tot hun definitieve intrede. De jonge meisjes kregen les van de nonnen en de zusters werden aangesproken met de wereldse titel jonkvrouwe. Omdat Petronilla van Saksen de grond ook aan het klooster had afgestaan, mocht de abdis de titel Vrouwe van Rijnsburg dragen.

De graven van het Hollandse Huis beschouwden Rijnsburg als familiebezit. Zo was het in 1140 Petronilla’s zoon Dirk VI geweest die ervoor had gezorgd dat het klooster werd opgedragen aan de Pauselijke Stoel en dus niet onder de bisschoppelijke macht zou vallen. Het werd al snel rijk bedeeld met geld en goederen. In de veertiende en vijftiende eeuw verbleven er gemiddeld veertig zusters, met daarnaast mannelijke en vrouwelijken conversen – bekeerlingen – én het bediendend personeel van abdis en abdij.

Ada kreeg tijdens haar bestuur te maken met grote problemen, deels veroorzaakt door haar familie. In 1244 bepaalde Otto, bisschop van Utrecht en broer van Ada, dat de abdis in sommige huishoudelijke zaken geen verandering mocht brengen zonder zijn toestemming en die van andere Utrechtse geestelijken en kloosteroversten. Ada wendde zich tot paus Innocentius IV, die op 31 augustus 1245 bevestigde dat het klooster zijn bescherming genoot. Later verleende hij het klooster het voorrecht, de erfenissen te mogen aanvaarden van ingetreden jonkvrouwen – uitgezonderd de goederen die in leen waren. Niet lang erna verkocht Ada’s neef, Willem II van Holland, grond van de abdij buiten medeweten van Ada. Zij zag zich genoodzaakt de grond zelf terug te kopen. Desondanks bleef Willem geregeld op bezoek gaan bij zijn ‘geliefde tante’.

Er waren ook problemen binnen het klooster. Vooral de geloften van armoede en gehoorzaamheid werden door een deel van de nonnen en vrouwelijke conversen veronachtzaamd. De zusters weigerden afstand te doen van privébezittingen en de bevelen van de abdis op te volgen. Dit leidde zelfs tot een handgemeen tussen de zusters, zo blijkt uit een brief van paus Innocentius IV van 3 december 1250 (gecit. Hüffer 1922, 59): enkelen werden in de kerkelijke ban gedaan. Door de bemiddeling van Ada bij de paus werd deze toestand weer ongedaan gemaakt.

Onder het bewind van Ada vond er enige versoepeling van de kloostertucht plaats. In 1252 kreeg Ada op haar verzoek toestemming om enkele lange gebeden en gezangen over te slaan. In 1254 werd het klooster een dispensatie in het vasten toegestaan. Van Kruisverheffing (14 sept.) tot Allerheiligen (1 nov.) en van Kerstmis tot Maria Lichtmis (2 febr.) mochten de zusters in plaats van de éne maaltijd uit de regel van Benedictus, per dag twee maaltijden gebruiken. In 1257 moest Ada opnieuw pauselijke steun vragen: deze keer om de kloosterkapelaans en de werkbroeders (conversi), die zich niet aan het gezag van de abdis wilden onderwerpen, in het gareel te krijgen.

Ada overleed in 1258, ongeveer vijftig jaar oud. Haar lichaam werd bijgezet voor het hoogaltaar van de kloosterkerk. De grafzerken van Ada en haar ouders zijn ingemetseld in de muur van het koor.

Naslagwerken

Chalmot; Dek Holl.; Kok; NNBW.

Literatuur

  • M. Brouërius van Nidek en Isaac le Long, Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche outheden 2 (Amsterdam 1731) 189-231.
  • G.D.J. Schotel, De abdij van Rijnsburg (’s-Hertogenbosch 1851) 194-195.
  • Maria Hüffer, De adellijke vrouwenabdij van Rijnsburg, 1133-1574 (Nijmegen 1922) 56-64.
  • Maria Hüffer, Die Reformen in der abtei Rijnsburg im 15. Jahrhundert (Münster 1937) 17-18.
  • J.B. Glasbergen en S.C.H. Leenheer, Duizend jaar Rijnsburg (Leiden 1974) 20-32.
  • F.W.N. Hugenholtz, E.H.P. Cordfunke, B.K.S. Dijkstra, De graven van Holland en de abdij van Rijnsburg (Zutphen 1980) 16-17, 21-31.

Illustratie

Lithografie van de ruïne van het klooster Rijnsburg (19de eeuw). Uit: Schotel, De abdij van Rijnsburg.

Auteur: Dimphéna Groffen

laatst gewijzigd: 13/01/2014